In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 6 videos.
Lesduur is: 50 min
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Slide 3 - Tekstslide
Slide 4 - Video
Anja heeft bloedgroep A.
Welke antistoffen tegen bloedgroepantigenen heeft Anja in haar bloed?
A
alleen anti-A
B
alleen anti-B
C
alleen anti-A en anti-B
Slide 5 - Quizvraag
Anja heeft bloedgroep 0+.
Welke antistoffen tegen bloedgroepantigenen heeft Anja in haar bloed?
A
alleen anti-resus
B
alleen anti-A en anti-B
C
zowel anti-A, anti-B als anti-resus
Slide 6 - Quizvraag
Slide 7 - Tekstslide
Van 7.6
Slide 8 - Tekstslide
Slide 9 - Tekstslide
Hoe bepaal je de bloedgroep van iemand?
A
Door bloedonderzoek
B
Door erfelijkheid te bepalen
C
Door ziektes op te sporen
D
Door antistoffen en antigenen te testen
Slide 10 - Quizvraag
Welke letter hoort bij de bloedgroepbepaling van een persoon met bloedgroep B?
A
P
B
Q
C
R
D
S
Slide 11 - Quizvraag
Welke letter hoort bij de bloedgroepbepaling van een persoon met bloedgroep 0?
A
P
B
Q
C
R
D
S
Slide 12 - Quizvraag
Slide 13 - Tekstslide
Slide 14 - Video
Slide 15 - Video
Slide 16 - Tekstslide
Waarom is het belangrijk om een bloedgroep te bepalen?
A
Voor bloedonderzoek
B
Voor bloedtransfusie
C
Om ziektes op te sporen
D
Om erfelijkheid te bepalen
Slide 17 - Quizvraag
Slide 18 - Tekstslide
Welke bloedgroep kan alle bloedgroepen ontvangen?
A
Bloedgroep A
B
Bloedgroep B
C
Bloedgroep AB
D
Bloedgroep O
Slide 19 - Quizvraag
Wat is de bloedgroep van iemand met A-antigeen en B-antigeen?
A
B
B
A
C
O
D
AB
Slide 20 - Quizvraag
Slide 21 - Tekstslide
Slide 22 - Video
Let op: Iemand die resusnegatief is maakt pas een antistof tegen resus aan als deze in contact komt met resuspositief bloed
Slide 23 - Tekstslide
Slide 24 - Video
Resus positief hebben:
A
WEL antigenen resus
B
GEEN antigenen resus
Slide 25 - Quizvraag
Is de stelling juist of onjuist?
Iemand met resus positief bloed kan bloed ontvangen van iemand met resus negatief bloed.
A
juist
B
onjuist
Slide 26 - Quizvraag
Soms heeft een kind in de baarmoeder een ander resusfactor dan de moeder. Dit kan gevaar opleveren voor het kind. Is de moeder in dit geval resuspositief of resusnegatief? en het kind?
A
Beide resusnegatief.
B
De moeder is resusnegatief en het kind resuspositief.
C
Beide zijn resuspositief.
D
De moeder is resuspositief en het kind resusnegatief.
Slide 27 - Quizvraag
Een resusbaby ontstaat als de moeder resusnegatief is en na een besmetting (bv. bij een eerdere bevalling) resusantistoffen heeft gemaakt. Deze antistoffen komen in het bloed van een volgend kind dat resuspositief is. De antistoffen breken het bloed van het kind af.
Op welke manier kan antistofvorming door de moeder, direct na de geboorte, worden tegen gegaan?
A
De moeder voor de geboorte vaccineren met een resusantigeen.
B
De moeder direct na de geboorte inspuiten met antistoffen.
C
De moeder tijdens de geboorte een bloedtransfusie geven met resusnegatief bloed.
D
De moeder voor de geboorte een bloedtransfusie geven met resusnegatief bloed.
Slide 28 - Quizvraag
Iemand die resuspositief is kan bloed doneren aan iemand die resusnegatief is