Werkwoorden zijn doe-woorden. Ze vertellen je wat iemand of iets doet, of wat er gebeurt.
Uitleg over zinsdelen
- Een zin is eigenlijk een bouwplan met allemaal zinsdelen.
Een zinsdeel kan uit 1 woord bestaan, maar vaak heeft een zinsdeel meer woorden.
Een zinsdeel kan ook van plaats wisselen in de zin.
Kijk maar naar het voorbeeld:
wie doet het?
wat gebeurt er?
Wanneer?
Waar?
Wat?
Ruben
leert
vandaag
op zijn kamer
zijn topo
Slide 3 - Tekstslide
Uitleg over zinsdelen
Werkwoorden zijn doe-woorden. Ze vertellen je wat iemand of iets doet, of wat er gebeurt.
Uitleg over zinsdelen
- Een zindeel kan ook van plaats wisselen in de zin. De woorden in een zinsdeel blijven wel bij elkaar.
Ruben | leert | in de morgen | op zijn kamer | zijn topo. wie | wat gebeurt | wanneer | waar | wat
Op zijn kamer | leert | Ruben | zijn topo | in de morgen. waar | wat gebeurt| wie | wat | wanneer
Zijn topo | leert | Ruben | op zijn kamer | in de morgen. wat | wat gebeurt | wie | waar | | wanneer
In de morgen | leert | Ruben | zijn topo | op zijn kamer. wanneer | wat gebeurt | wie | wat | waar
Slide 4 - Tekstslide
De Persoonsvorm (pv)
Een werkwoord kan verschillende vormen hebben, bijvoorbeeld de persoonsvorm (pv).
De persoonsvorm is de vorm van het werkwoord die je in de tegenwoordige tijd (tt) en in de verleden tijd (vt) kunt schrijven.
Er zit altijd een persoonsvorm in de zin. Soms staat in een zin maar één werkwoord, dan is dat werkwoord de persoonsvorm.
Tijdproef of vraagproef.
Slide 5 - Tekstslide
Tijdproef, getalproef of vraagproef om de pv te vinden.
Vraagproef Maak van de zin een vragende zin. Het werkwoord dat vooraan in de zin staat is de persoonsvorm.
Tijdproef Staat een zin in de tegenwoordige tijd, zet hem dan in de verleden tijd. Het werkwoord dat zich aanpast, is de persoonsvorm. Staat een zin in de verleden tijd, zet hem dan in de tegenwoordige tijd. Het werkwoord dat zich dit keer aanpast, is de persoonsvorm.
Slide 6 - Tekstslide
Tijdproef, getalproef of vraagproef om de pv te vinden.
Getalproef Is onderwerp (wie het doet) enkelvoud, verander het dan in meervoud. Het werkwoord dat zich aanpast, is de persoonsvorm. Is onderwerp (wie het doet) meervoud, verander het dan in enkelvoud. Het werkwoord dat zich dit keer aanpast, is de persoonsvorm.
Slide 7 - Tekstslide
Slide 8 - Video
Even oefenen
Zoek van de volgende zinnen de persoonsvorm.
Slide 9 - Tekstslide
Wat is de pv in de zin:
Hij tekent altijd auto's op zijn toetsblad.
Slide 10 - Open vraag
Wat is het pv in de zin:
Maurits en Mathijs willen samen dat boek lezen.
Slide 11 - Open vraag
Wat is de pv in de zin:
Was hij niet in slaap gevallen?
Slide 12 - Open vraag
Het werkwoordelijk gezegde (WWG)
Een zin is een verzameling woorden. De werkwoorden in de zin vertellen wat er gebeurt of wat iemand doet.
We noemen alle werkwoorden samen het werkwoordelijk gezegde (wwg).
Het werkwoordelijk gezegde bestaat uit één of meer werkwoorden.
Slide 13 - Tekstslide
Hoe vind je het werkwoordelijk gezegde (WWG)?
Je zoekt altijd eerst naar de PV.
Daarna kijk je of er andere werkwoorden in de zin staan.
Het PV + de andere werkwoorden = het werkwoordelijk gezegde
Slide 14 - Tekstslide
Slide 15 - Video
Even oefenen
Zoek van de volgende zinnen het werkwoordelijk gezegde (wwg)
Slide 16 - Tekstslide
Wat is het WWG in de zin:
Hij heeft alle woorden van de woordenlijst geleerd.
Slide 17 - Open vraag
Wat is het WWG in de zin:
Wat wilde je hem vragen?
Slide 18 - Open vraag
Wat is het WWG in de zin:
Vandaag rijdt hij met de auto naar school
Slide 19 - Open vraag
Wat is het WWG in de zin:
Zijn fiets wordt namelijk gerepareerd.
Slide 20 - Open vraag
Het onderwerp (ond)
Je weet wat een werkwoord is. Een werkwoord is een doe-woord. De werkwoorden in de zin vertellen wat er gedaan wordt of wat er gebeurt.
Het onderwerp (ond) in een zin vertelt wie of wat dat doet.
Het onderwerp is een zinsdeel.
Het onderwerp en het werkwoordelijk gezegde horen bij elkaar.
Denk maar aan de zin: Ruben leert zijn topo.
Slide 21 - Tekstslide
Hoe vind je het onderwerp (ond)?
Je zoekt altijd eerst naar het pv/wwg.
Daarna stel je de vraag: wie of wat + pv/wwg?
Het antwoord is dan het onderwerp(ond).
Slide 22 - Tekstslide
Slide 23 - Video
Even oefenen
Zoek van de volgende zinnen het onderwerp (ond)
Slide 24 - Tekstslide
Wat is het ond in de zin:
Hij haalt altijd het hoogste cijfer
Slide 25 - Open vraag
Wat is het ond in de zin:
De oude vrouw kon de boodschappen niet betalen.
Slide 26 - Open vraag
Wat is het ond in de zin:
Waarom schrijft Bas alles zonder hoofdletters?
Slide 27 - Open vraag
Wat is het ond in de zin:
In de kast liggen mijn oude boeken.
Slide 28 - Open vraag
Einde van de les.
Maak nu in Lessonup de les
Blok 5 Grammatica 5.3 Zinsdelen, PV, WWG, OND opdrachten