In deze les zitten 36 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
Blok 5 Grammatica
5.4 persoonsvorm (pv)
werkwoordelijke gezegde (wwg)
5.5 zinsdelen
Slide 1 - Tekstslide
De Persoonsvorm (pv)
Een werkwoord kan verschillende vormen hebben, bijvoorbeeld de persoonsvorm (pv).
De persoonsvorm is de vorm van het werkwoord die je in de tegenwoordige tijd (tt) en in de verleden tijd (vt) kunt schrijven.
Er zit altijd een persoonsvorm in de zin. Soms staat in een zin maar één werkwoord, dan is dat werkwoord de persoonsvorm.
Tijdproef of vraagproef.
Slide 2 - Tekstslide
Tijdproef of vraagproef om de persoonsvorm (pv) te vinden.
Tijdproef Staat een zin in de tegenwoordige tijd, zet hem dan in de verleden tijd. Het werkwoord dat zich aanpast, is de persoonsvorm. Staat een zin in de verleden tijd, zet hem dan in de tegenwoordige tijd. Het werkwoord dat zich dit keer aanpast, is de persoonsvorm.
Vraagproef Maak van de zin een vragende zin. Het werkwoord dat vooraan in de zin staat is de persoonsvorm.
Slide 3 - Tekstslide
Slide 4 - Video
Even oefenen
Zoek van de volgende zinnen de persoonsvorm.
Slide 5 - Tekstslide
Wat is de pv in de zin:
Ik heb niet het einde van de film gezien.
Slide 6 - Open vraag
Wat is de pv in de zin:
Ik was namelijk in slaap gevallen.
Slide 7 - Open vraag
Wat is de pv in de zin:
Waarom hebben varkens krulstaarten?
Slide 8 - Open vraag
Wat is de pv in de zin:
De staart van de kat hangt steeds in mijn soep.
Slide 9 - Open vraag
Het werkwoordelijk gezegde (WWG)
Een zin is een verzameling woorden. De werkwoorden in de zin vertellen wat er gebeurt of wat iemand doet.
We noemen alle werkwoorden samen het werkwoordelijk gezegde (wwg).
Het werkwoordelijk gezegde bestaat uit één of meer werkwoorden.
Slide 10 - Tekstslide
Hoe vind je het werkwoordelijk gezegde (WWG)?
Je zoekt altijd eerst naar de PV.
Daarna kijk je of er andere werkwoorden in de zin staan.
Het PV + de andere werkwoorden = het werkwoordelijk gezegde
Slide 11 - Tekstslide
Slide 12 - Video
Even oefenen
Zoek van de volgende zinnen het werkwoordelijk gezegde (wwg)
Slide 13 - Tekstslide
Wat is het WWG in de zin:
Waarom hebben varkens krulstaarten?
Slide 14 - Open vraag
Wat is het WWG in de zin:
Mijn buurman gaat 's ochtends eerst hardlopen.
Slide 15 - Open vraag
Wat is het WWG in de zin:
Dat is ook gemakkelijk voor katten.
Slide 16 - Open vraag
Wat is het WWG in de zin:
Ik heb de nieuwe auto toch niet gekocht.
Slide 17 - Open vraag
Wat is het WWG in de zin:
Ik kon hem niet betalen.
Slide 18 - Open vraag
Wat is het WWG in de zin:
Waarom heb jij die pen niet aan haar gegeven?
Slide 19 - Open vraag
Wat is het WWG in de zin:
Dat kan je mij toch wel vertellen!
Slide 20 - Open vraag
Wat is het WWG in de zin:
Op mijn rapport heeft de mentor een boodschap geschreven.
Slide 21 - Open vraag
Wat is het WWG in de zin:
Ik ga eens goed nadenken.
Slide 22 - Open vraag
Wat is het WWG in de zin:
Ik snap nu de pv en wwg wel.
Slide 23 - Open vraag
Vorige les
Wat is de Persoonsvorm (pv) en het werkwoordelijk gezegde (wwg)?
Slide 24 - Tekstslide
Uitleg over zinsdelen
Werkwoorden zijn doe-woorden. Ze vertellen je wat iemand of iets doet, of wat er gebeurt.
Uitleg over zinsdelen
- Een zin is eigenlijk een bouwplan met allemaal zinsdelen.
Een zinsdeel kan uit 1 woord bestaan, maar vaak heeft een zinsdeel meer woorden.
Een zinsdeel kan ook van plaats wisselen in de zin.
Kijk maar naar het voorbeeld:
Je kunt ook het 'wanneer' en het 'waar' invullen.
wie doet het?
wat gebeurt er?
Wanneer?
Waar?
Wat?
Ruben
leert
zijn topo
Slide 25 - Tekstslide
Uitleg over zinsdelen
Werkwoorden zijn doe-woorden. Ze vertellen je wat iemand of iets doet, of wat er gebeurt.
Uitleg over zinsdelen
- Een zindeel kan ook van plaats wisselen in de zin. De woorden in een zinsdeel blijven wel bij elkaar.
Ruben | leert | in de morgen | op zijn kamer | zijn topo. wie | wat gebeurt | wanneer | waar | wat
Op zijn kamer | leert | Ruben | zijn topo | in de morgen. waar | wat gebeurt| wie | wat | wanneer
Zijn topo | leert | Ruben | op zijn kamer | in de morgen. wat | wat gebeurt | wie | waar | | wanneer
In de morgen | leert | Ruben | zijn topo | op zijn kamer. wanneer | wat gebeurt | wie | wat | waar
Slide 26 - Tekstslide
Het onderwerp (ond)
Je weet al wat een werkwoord is. Een werkwoord is een doe-woord. De werkwoorden in de zin vertellen wat er gedaan wordt of wat er gebeurt.
Het onderwerp (ond) in een zin vertelt wie of wat dat doet.
Het onderwerp is een zinsdeel.
Het onderwerp en persoonsvorm/werkwoordelijk gezegde horen bij elkaar. Denk maar aan de zin: Ruben leert zijn topo.
Slide 27 - Tekstslide
Hoe vind je het onderwerp (ond)?
Je zoekt altijd eerst naar het pv/wwg.
Daarna stel je de vraag: wie of wat + pv/wwg?
Het antwoord is dan het onderwerp(ond).
Slide 28 - Tekstslide
Slide 29 - Video
Even oefenen
Zoek van de volgende zinnen het onderwerp (ond)
Slide 30 - Tekstslide
Wat is het ond in de zin:
De man heeft de nieuwe auto toch niet gekocht.
Slide 31 - Open vraag
Wat is het ond in de zin:
De oude man kon hem niet betalen.
Slide 32 - Open vraag
Wat is het ond in de zin:
Waarom heb jij die pen niet aan haar gegeven?
Slide 33 - Open vraag
Wat is het ond in de zin:
De kast staat nu in mijn moeders kamer.
Slide 34 - Open vraag
Uitleg over zinsdelen
Werkwoorden zijn doe-woorden. Ze vertellen je wat iemand of iets doet, of wat er gebeurt.
Nog even kijken naar het bouwplan en de zinsdelen.
- Een zin is eigenlijk een bouwplan met allemaal zinsdelen.
De zinsdelen kunnen van plek verwisselen, maar de woorden blijven bij elkaar.