Blok 5 Grammatica 5.3 Zinsdelen, PV, WWG, OND opdrachten

Blok 5 Grammatica

5.3 Opdrachten zinsdelen
        persoonsvorm (pv)
        werkwoordelijk gezegde (wwg)
        onderwerp (ond)

      
     
1 / 34
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, g, tLeerjaar 1

In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Blok 5 Grammatica

5.3 Opdrachten zinsdelen
        persoonsvorm (pv)
        werkwoordelijk gezegde (wwg)
        onderwerp (ond)

      
     

Slide 1 - Tekstslide

Uitleg over zinsdelen
Werkwoorden zijn doe-woorden. Ze vertellen je wat iemand of iets doet, of wat er gebeurt.
Uitleg over zinsdelen
- Een zin is eigenlijk een bouwplan met allemaal zinsdelen.
Een zinsdeel kan uit 1 woord bestaan, maar vaak heeft een zinsdeel meer woorden.
Een zinsdeel kan ook van plaats wisselen in de zin.

Kijk maar naar het voorbeeld:








wie doet het?
wat gebeurt er?
Wanneer?
Waar?
Wat?
Ruben
leert
vandaag
op zijn kamer
zijn topo

Slide 2 - Tekstslide

De Persoonsvorm (pv)
  • Een werkwoord kan verschillende vormen hebben, bijvoorbeeld   de persoonsvorm (pv)
  • De persoonsvorm is de vorm van het werkwoord die je in de   tegenwoordige tijd (tt)  en in de verleden tijd (vt)  kunt schrijven.
  • Er zit altijd een persoonsvorm in de zin. Soms staat in een zin maar één werkwoord, dan is dat werkwoord de persoonsvorm.
  • Tijdproef of vraagproef.
      


Slide 3 - Tekstslide

Tijdproef, getalproef of vraagproef om de pv te vinden.
  • Vraagproef
     Maak van de zin een vragende zin. Het werkwoord dat vooraan in de zin   staat is de persoonsvorm.
  • Tijdproef
     
    Staat een zin in de tegenwoordige tijd, zet hem dan in de verleden tijd.   Het werkwoord dat zich aanpast, is de persoonsvorm.
     Staat een zin in de verleden tijd, zet hem dan in de tegenwoordige tijd.   Het werkwoord dat zich dit keer aanpast, is de persoonsvorm.


Slide 4 - Tekstslide

Tijdproef, getalproef of vraagproef om de pv te vinden.
  • Getalproef
    Is onderwerp (wie het doet) enkelvoud, verander het dan in meervoud.
    Het werkwoord dat zich aanpast, is de persoonsvorm.
    Is onderwerp (wie het doet) meervoud, verander het dan in enkelvoud. Het werkwoord dat zich dit keer aanpast, is de persoonsvorm.


Slide 5 - Tekstslide

Zoek van de volgende zinnen de persoonsvorm.

Slide 6 - Tekstslide

Wat is de pv in de zin:

Hij protesteert tegen het nieuwe wetsartikel.

Slide 7 - Open vraag

Wat is de pv in de zin:

Gaan we morgen naar het festival?

Slide 8 - Open vraag

Wat is het pv in de zin:

Zij zijn nooit naar zee geweest.

Slide 9 - Open vraag

Wat is de pv in de zin:

Was hij niet in slaap gevallen?

Slide 10 - Open vraag

Wat is het pv in de zin:

De mensen vertrouwen op zijn kennis.

Slide 11 - Open vraag

Het werkwoordelijk gezegde (WWG)
  • Een zin is een verzameling woorden. De werkwoorden in de zin vertellen wat er gebeurt of wat iemand doet. 
  • We noemen alle werkwoorden samen het werkwoordelijk gezegde (wwg).
  • Het werkwoordelijk gezegde bestaat uit één of meer werkwoorden.


Slide 12 - Tekstslide

Hoe vind je het werkwoordelijk gezegde (WWG)?

  1. Je zoekt altijd eerst naar de PV.

  2. Daarna kijk je of er andere werkwoorden in de zin staan.

  3. Het PV + de andere werkwoorden = het werkwoordelijk gezegde


Slide 13 - Tekstslide

Zoek van de volgende zinnen het werkwoordelijk gezegde (wwg)

Slide 14 - Tekstslide

Wat is het WWG in de zin:

De auto van Mark zal morgen worden gemaakt.

Slide 15 - Open vraag

Wat is het WWG in de zin:

Hij wil als eerste in de rij staan.

Slide 16 - Open vraag

Wat is het WWG in de zin:

Het staat op het bord geschreven.

Slide 17 - Open vraag

Wat is het WWG in de zin:

Hij heeft de uitkomst goed geraden.

Slide 18 - Open vraag

Wat is het WWG in de zin:

Heb jij dat bij de politie gemeld?

Slide 19 - Open vraag

Het onderwerp (ond)
  • Je weet wat een werkwoord is. Een werkwoord is een doe-woord. De werkwoorden in de zin vertellen wat er gedaan wordt of wat er gebeurt.
  • Het onderwerp (ond) in een zin vertelt wie of wat dat doet. 
  • Het onderwerp is een zinsdeel. 
  • Het onderwerp en het werkwoordelijk gezegde horen bij elkaar.

  • Denk maar aan de zin: Ruben leert zijn topo.


Slide 20 - Tekstslide

Hoe vind je het onderwerp (ond)?

  1. Je zoekt altijd eerst naar het pv/wwg.

  2. Daarna stel je de vraag: wie of wat + pv/wwg?

  3. Het antwoord is dan het onderwerp(ond).


Slide 21 - Tekstslide

Zoek van de volgende zinnen het onderwerp (ond)

Slide 22 - Tekstslide

Wat is het onderwerp (ond) in de zin:

Hij wil als eerst in de rij staan.

Slide 23 - Open vraag

Wat is het onderwerp (ond) in de zin:

Het antwoord staat op het bord geschreven.

Slide 24 - Open vraag

Wat is het onderwerp (ond) in de zin:

Dat meisje heeft de uitkomst goed geraden.

Slide 25 - Open vraag

Wat is het onderwerp (ond) in de zin:

Heb jij dat bij de politie gemeld?

Slide 26 - Open vraag

Wat is het onderwerp (ond) in de zin:

Het bruine paard schopt hard tegen de staldeur.

Slide 27 - Open vraag

Wat is het onderwerp (ond) in de zin:

De boom brak als een luciferhoutje

Slide 28 - Open vraag

Wat is het onderwerp (ond) in de zin:

Heeft iemand mijn boek gezien?

Slide 29 - Open vraag

Wat is het onderwerp (ond) in de zin:

Zij zijn nooit naar zee geweest.

Slide 30 - Open vraag

Wat is het onderwerp (ond) in de zin:

Onder het zeil ligt mijn oude roeiboot verstopt.

Slide 31 - Open vraag

Wat is het onderwerp (ond) in de zin:

Was hij niet in slaap gevallen?

Slide 32 - Open vraag

Wat is het onderwerp (ond) in de zin:

De mensen vertrouwen op zijn kennis.

Slide 33 - Open vraag

Einde van de opdrachten.

Slide 34 - Tekstslide