Sparen & Beleggen

1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
BedrijfseconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4,5

In deze les zitten 16 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Als je vrijwillig spaart, kun je voor twee manieren om te sparen kiezen. Welke van onderstaande eigenschappen horen bij welke manier?
Dagelijks opvraagbare spaarrekening
Deposito
Vaste rente
Variabele rente

Relatief lage rentevergoeding
Relatief hoge rentevergoeding
Vaste looptijd
Geen vaste looptijd

Slide 2 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Stelling: Bij samengestelde interest krijg je alleen rente over het beginbedrag, terwijl je bij enkelvoudige interest rente over rente krijgt.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 3 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Bij het deposito garantiestelsel
A
Wordt het volledige bedrag op alleen spaarrekeningen vergoed per bank
B
Wordt het volledige bedrag op alleen spaar deposito's vergoed per bank
C
Wordt tot 100.000 euro per bank vergoed op alleen spaarrekeningen
D
Wordt tot 100.000 euro per bank vergoed op zowel depositos als spaarrekeningen

Slide 4 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Loes zet op 1 januari 2024 € 10.000 op een spaarrekening tegen 0,09% samengestelde interest per jaar. Hoeveel geld heeft zij op 31 december 2033?
A
10.000 + 10.000 x 0,0009 x 10 = € 10.090
B
10.000 + 10.000 x 0,09 x 10 = € 19.000
C
10.000 x 1,0009^10 = € 10.090,37
D
10.000 x 1,0009^9 = € 10.081,29

Slide 5 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Je wil over precies vijf jaar € 250 op je spaarrekening hebben. Bij een samengesteld interestpercentage van 1% per jaar, hoeveel geld moet je vandaag dan storten?
A
250 x 0,99^5 = € 237,75
B
250 - (250 x 0,01 x 5) = € 237,50
C
250 x 1,01^5 = € 262,75
D
250 x 1,01^-5 = € 237,87

Slide 6 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 7 - Video

Deze slide heeft geen instructies

In Nederland zijn er twee verplichte manieren waarop werknemers voor het pensioen kunnen sparen. Sleep onderstaande eigenschappen naar de juiste plek.
AOW
Bedrijfspensioen-fonds
Omslagstelsel
Kapitaaldekkingsstelsel
De werkenden van nu betalen de uitkeringen van nu
De werkenden van nu betalen de uitkeringen van de toekomst

Slide 8 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een aandeel?
A
Een lening op korte termijn
B
Een schuldbekentenis
C
Een beleggingsfonds
D
Eigendomsbewijs in een onderneming

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Een obligatie is...
A
een schuldbewijs dat recht geeft op een interestvergoeding als de winst dat toelaat.
B
een eigendomsbewijs van een vennootschap onder firma.
C
een schuldbewijs van een NV dat recht geeft op koerswinsten.
D
een schuldbewijs van een organisatie waarmee je op het einde van de looptijd de nominale waarde van de obligatie krijgt uitgekeerd

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Vergelijk de onderstaande spaar-/beleggingsvormen met elkaar en sleep ze naar de juiste plek op de risicoschaal.
1. Het minste risico
2.
3.
4.
5. Het meeste risico
Aandelen van één bedrijf
Obligaties van één bedrijf
Deposito
Obligaties van meerdere bedrijven
Dagelijks opvraagbare spaarrekening

Slide 11 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hieronder staan twee stellingen over aandelen en obligaties:
Stelling I: Bij aandelen ontvang je rente als beloning, terwijl je bij obligaties interest als beloning ontvangt.
Stelling II: Bij zowel aandelen als obligaties kun je koerswinst maken.
A
Stelling I is onjuist; Stelling II is juist
B
Stelling I is juist; Stelling II is onjuist
C
Zowel Stelling I als Stelling II is onjuist
D
Zowel Stelling I als Stelling II is juist

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Een verschil tussen aandelen en obligaties is:
A
Aandelen worden op de beurs verhandeld en obligaties niet
B
De koers van een obligatie staat vast
C
Aandelen moeten worden terugbetaald en obligaties niet
D
Een obligatiehouder heeft geen zeggenschap

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Het gaat slecht met de economie van een land en de werkloosheid stijgt. Welk effect hebben deze indicatoren – ceteris paribus – op de beleggersmarkt?
A
Beleggers stappen over van obligaties naar aandelen
B
De obligatiekoersen stijgen
C
Het effectief rendement op aandelen stijgt
D
Spaarders stappen over naar beleggen in aandelen.

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De besloten vennootschap (bv) is een rechtsvorm waarvan het aandelenkapitaal verdeeld is in aandelen die niet vrij overdraagbaar zijn. De aandelen staan op naam en zijn in handen van een kleine, besloten groep eigenaren.

In een land vergelijkbaar met Nederland waren er in 2012 233.125 geregistreerde bv's. In 2022 zijn er 310.143 bv's bijgekomen ten opzichte van 2012.

Bereken met hoeveel procent het aantal bv's is veranderd in 2022 ten opzichte van 2012.

A
33,04%
B
133,04%
C
24,83%
D
57,09%

Slide 15 - Quizvraag

Het absolute aantal bv's in 2022 is gelijk aan 233.125 + 310.143 = 543.268
Een procentuele verandering kun je berekenen met ((nieuw - oud) / oud) x 100%
((543.268 - 233.125) / 233.125) x 100% = 133,04%

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies