Paragraaf 6.3: hoe maak je winst?

Economie
Paragraaf 6.3: hoe maak je winst?
1 / 15
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

In deze les zitten 15 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 90 min

Onderdelen in deze les

Economie
Paragraaf 6.3: hoe maak je winst?

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Lesdoelen:
  • Kun je in eigen woorden uitleggen wat ‘belasting toegevoegde waarde’  betekent;
  • Kun je het verschil tussen de verkoopprijs en consumentenprijs uitleggen;
  • Kun je de bruto- en nettowinst uitrekenen met behulp van een rekenmachine;
  • Kun je de btw berekenen met behulp van een rekenmachine;
  • Extra: kun je met behulp van een realistische casus de winst van een onderneming berekenen.

Slide 2 - Tekstslide

De docent bespreekt de verschillende leerdoelen met de leerling. Deze worden aan het einde van de les opnieuw getoond, om zo te kunnen checken of de informatie daadwerkelijk is overgekomen. 
Wat is btw?
A
belasting toenemende waarde
B
belasting toegevoegde waarde
C
belasting toegevoegde winkel
D
belasting tegen waarde

Slide 3 - Quizvraag

Met deze vraag kan de docent inventariseren hoeveel leerlingen op de hoogte zijn van het begrip btw. Hierna legt de docent uit wat het begrip betekent en hoe de leerling hier in zijn dagelijkse praktijk mee te maken krijgt. 

Slide 4 - Video

De docent toont het filmpje met uitleg over wat het begrip btw inhoudt en hoe deze berekent wordt. 

Hierna wordt door middel van enkele quizvragen gecontroleerd of de leerlingen begrijpen hoe je de btw percentages moet uitrekenen.
Jan koopt in Amsterdam een skateboard. Hoeveel procent btw moet hij betalen?
A
Hij hoeft geen btw te betalen.
B
Hij betaalt 20 procent btw.
C
Hij betaalt 9 procent btw
D
Hij betaalt 21 procent btw.

Slide 5 - Quizvraag

Uitwerking:
Product valt binnen het hoogtarief waardoor een btw-percentage van 21% geldt.
De consumentenprijs voor een knipbeurt bij de kapper is € 18,50. Het btw-tarief is 9%.
Wat is de verkoopprijs?
A
€ 16,97
B
€ 20,17
C
€ 15,29
D
€ 16,84

Slide 6 - Quizvraag

Uitwerking:
18,50 / 1,09 x 100 =  16,97

Met deze vraag wordt gecontroleerd of de leerling begrijpt dat de verkoopprijs berekend moet worden door het afhalen van de btw.
De verkoopprijs voor een auto is
€ 19.834,71. Het btw-tarief is 21%. Wat is de consumentenprijs?
A
€ 23.999,99
B
€ 16.392,32
C
€ 24.000,00
D
€ 21.619,83

Slide 7 - Quizvraag

Uitwerking: 
19.834,71 x 1,21 = 24.000 euro

Met deze vraag wordt gecontroleerd of de leerling begrijpt dat de consumentenprijs berekend wordt door 21% btw toe te voegen.

Er wordt getoetst of de leerling in staat is om een uitkomst correct af te ronden. 
Consumentenprijs
Is de prijs die de consument betaalt in de winkel (prijs op het prijskaartje). Dit is de prijs inclusief btw

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De verkoopprijs van een brood is € 1,80
Er geldt een btw percentage van 9%
A
De consumentenprijs is € 2,18
B
De consumentenprijs is € 1,96
C
De consumentenprijs is € 1,90
D
De consumentenprijs is € 2,10

Slide 9 - Quizvraag

Met deze vraag checkt de docent of de uitleg van de begrepen is. Middels het klassenoverzicht in Lesson-Up kan de docent zien welke leerlingen de vraag niet goed hebben beantwoord.

Deze leerlingen kunnen in aanmerking komen voor de verlengde instructie. 
Winst- en verliesrekening

Slide 10 - Tekstslide

De docent geeft uitleg over de winst- en verliesrekening en de verschillende onderdelen die daarbij horen om uiteindelijk het nettoresultaat te berekenen.
Fietswinkel Spakenburg verkoopt in een jaar 1560 fietsen. De verkoopprijs van een fiets is € 800. De inkoopprijs per fiets was € 500.
Wat is de omzet?

Slide 11 - Open vraag

Omzet: 1560 (afzet) x 800 (verkoopprijs = 1.248.000 euro

Fietswinkel Spakenburg verkoopt in een jaar 1560 fietsen. De verkoopprijs van een fiets is € 800. De inkoopprijs per fiets was € 500.
Wat is de inkoopwaarde?

Slide 12 - Open vraag

Inkoopwaarde = 1560 (afzet) x 500 (inkoopprijs) = 780.000 euro
Fietswinkel Spakenburg verkoopt in een jaar 1560 fietsen. De verkoopprijs van een fiets is € 800. De inkoopprijs per fiets was € 500.
Wat is de brutowinst?

Slide 13 - Open vraag

Brutowinst = 1.248.000 (omzet) - 468.000 1560 x (800-500) = 780.000
Wat heb je geleerd?

Slide 14 - Open vraag

Door middel van een kort klassengesprek vragen wat de leerlingen in deze les hebben geleerd.
Nu kun je:
  • Uitleggen wat ‘belasting toegevoegde waarde’  betekent;
  • Het verschil tussen de verkoopprijs en consumentenprijs uitleggen;
  • De bruto- en nettowinst uitrekenen met behulp van een rekenmachine;
  • De btw berekenen met behulp van een rekenmachine;
  • Extra: Met behulp van een realistische casus de winst van een onderneming berekenen.

Slide 15 - Tekstslide

De leerlingen nogmaals confronteren met de leerdoelen die aan het begin van de les getoond zijn.