Avoir - être - aller

Avoir - être - aller
in deze LessonUp kan je oefenen op de vervoeging van de onregelmatige werkwoorden
avoir
être
aller
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2,3

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Avoir - être - aller
in deze LessonUp kan je oefenen op de vervoeging van de onregelmatige werkwoorden
avoir
être
aller

Slide 1 - Tekstslide

vertaal: ik heb
A
je suis
B
j'ai
C
je vais

Slide 2 - Quizvraag

Vertaal: wij zijn
A
nous sommes
B
nous allons
C
nous avons

Slide 3 - Quizvraag

vertaal: hij gaat
A
il va
B
il a
C
il est

Slide 4 - Quizvraag

Vertaal: zij is
A
elle a
B
elle est
C
elle va

Slide 5 - Quizvraag

vertaal: jij hebt
A
Tu es
B
Tu vas
C
Tu as

Slide 6 - Quizvraag

vertaal: zij gaan
A
ils vont
B
ils ont
C
ils sont

Slide 7 - Quizvraag

vertaal: u bent
A
vous avez
B
vous êtes
C
vous allez

Slide 8 - Quizvraag

Vertaal: wij hebben
A
nous sommes
B
nous allons
C
nous avons

Slide 9 - Quizvraag

vertaal: jij gaat
A
Tu as
B
Tu vas
C
Tu es

Slide 10 - Quizvraag

vertaal: zij hebben
A
Elles vont
B
Elles sont
C
Elles ont

Slide 11 - Quizvraag

vertaal: ik ben
A
j'ai
B
je vais
C
je suis

Slide 12 - Quizvraag

vertaal: wij gaan
A
nous sommes
B
nous allons
C
nous avons

Slide 13 - Quizvraag

Wat betekent 'être'
A
zijn
B
hebben
C
gaan

Slide 14 - Quizvraag

Wat betekent 'aller'
A
zijn
B
gaan
C
hebben

Slide 15 - Quizvraag

Wat betekent 'avoir'
A
hebben
B
zijn
C
gaan

Slide 16 - Quizvraag

Welk werkwoord past in de zin?
Elle ... sportive
A
a
B
es
C
est
D
ai

Slide 17 - Quizvraag

Welk werkwoord past in de zin?
Nous ...à Paris.
A
avons
B
sommes
C
sont
D
as

Slide 18 - Quizvraag

Welk werkwoord past in de zin?
Tu ...un frère.
A
es
B
ai
C
ont
D
as

Slide 19 - Quizvraag

Welk werkwoord past in de zin?
Vous ... un chien.
A
avez
B
sommes
C
as
D
est

Slide 20 - Quizvraag

Welk werkwoord past in de zin?
Je ... à l'école.
A
vas
B
vont
C
vais
D
va

Slide 21 - Quizvraag

Welk werkwoord past in de zin?
Anna ... au centre.
A
vais
B
va
C
vas
D
vont

Slide 22 - Quizvraag

être, ils

Slide 23 - Open vraag

avoir, nous

Slide 24 - Open vraag

aller, elles

Slide 25 - Open vraag