* Terugblik: Lezen H 3 en H4 -> zelfstandig oefenen op digitale methode
* Fictie: Korte verhalen lezen -> 11 maart toets
Voorbereiding toets:
1. Fictie begrippen behandelen
2. Oefenen met lezen van fragmenten en vragen beantwoorden
3. Volgende de drie korte verhalen lezen
* Maken:
Lees tekst 1 en 2
Opdracht 2 en 3
1 / 15
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo g, tLeerjaar 4
In deze les zitten 15 slides, met tekstslides.
Lesduur is: 100 min
Onderdelen in deze les
Lesplanning
* Terugblik: Lezen H 3 en H4 -> zelfstandig oefenen op digitale methode
* Fictie: Korte verhalen lezen -> 11 maart toets
Voorbereiding toets:
1. Fictie begrippen behandelen
2. Oefenen met lezen van fragmenten en vragen beantwoorden
3. Volgende de drie korte verhalen lezen
* Maken:
Lees tekst 1 en 2
Opdracht 2 en 3
Slide 1 - Tekstslide
Lesdoelen:
- Je kan korte verhalen lezen
- Je kent de fictiebegrippen
- Je kan jouw mening over fictie geven
Slide 2 - Tekstslide
FICTIE
Begrippen
Deze les herhalen we verschillende fictiebegrippen.
Slide 3 - Tekstslide
Genre
Verzameling verhalen die tot dezelfde soort behoren.
Bijvoorbeeld:
Horror
Comedy
Actie
Oorlogsverhalen
...
Slide 4 - Tekstslide
Voorbereiding fictietoets:
1. Lees tekst 1 op blz. 154
2. Maak daarna opdracht 2
(blz. 154)
timer
10:00
Slide 5 - Tekstslide
Tijd
De tijd waarin het verhaal zich afspeelt:
Het verleden, heden of toekomst.
Chronologisch:
Vertelt het verhaal met de gebeurtenissen mee
Niet-chronologisch:
Begint bijna bij de afloop te vertellen.
Slide 6 - Tekstslide
Eind
Gesloten einde:
Het verhaalprobleem is opgelost.
Open einde:
Sommige zaken zijn niet opgelost. Als lezer blijf je nog met vragen zitten over hoe het verhaal verder gaat en wat er met de personages gaat gebeuren.
Slide 7 - Tekstslide
Personages
Hoofdpersoon (round characters):
Je komt te weten wat hij denkt en voelt en wat zijn karaktereigenschappen zijn. Vaak maken ze een karakterontwikkeling door.
Bijpersonen (flat characters):
Krijg je veel minder informatie (meestal geen gedachten of gevoelens). Ze veranderen niet en reageren vaak voorspelbaar.
Slide 8 - Tekstslide
Spanning
Alles wat maakt dat je wilt het verhaal wil doorlezen, omdat je wilt weten hoe het verhaal verdergaat.
Slide 9 - Tekstslide
Perspectief
(vertelstandpunt)
Eerste persoon
De ik-persooon speelt zelf in het verhaal mee en bij deze ik-persoon ligt het perspectief. Je krijgt dus zijn gevoelens en gedachten te lezen.
Derde persoon:
Perspectief ligt bij één van de personages. Je krijgt de gedachten van dit personage te lezen, waardoor je de gebeurtenissen vanuit zijn of haar standpunt bekijkt.
Wisselend perspectief:
De schrijver vertelt het verhaal vanuit meerdere personages. Je kunt hun gedachten lezen. Als lezer kom je zo te weten hoe meerdere verhaalpersonen de gebeurtenissen beleven.
Slide 10 - Tekstslide
Mening en argument
Als je je mening geeft over fictie, dan onderbouw je dat met argumenten. Er zijn 4 soorten argumenten:
Realistisch argument: is wat verteld wordt geloofwaardig?
Emotief argument: grijpt het verhaal je aan en leef je mee met de personages?
Moreel argument: ben je het eens met de meningen en overtuigingen in het boek?
Argument over de opbouw: zit het verhaal goed in elkaar?
Slide 11 - Tekstslide
Onderwerp en thema
Onderwerp:
Geeft neutraal aan waar het verhaal over gaat.
Thema:
Kort en algemeen wat de boodschap van het verhaal is in een paar woorden, korte zin of in een vraag.
Slide 12 - Tekstslide
Vragen?
Slide 13 - Tekstslide
Vooruitblik:
- Drie lessen zelfstandig de korte verhalen lezen.