TALENT- TG4- 5.3. Fictie - begrippen

Lezen
timer
10:00
1 / 15
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo g, tLeerjaar 4

In deze les zitten 15 slides, met interactieve quiz en tekstslides.

time-iconLesduur is: 100 min

Onderdelen in deze les

Lezen
timer
10:00

Slide 1 - Tekstslide

5.3. FICTIE
Begrippen

Deze les leer je verschillende fictiebegrippen gebruiken.


Slide 2 - Tekstslide

Genre
Verzameling verhalen die tot dezelfde soort behoren.
Bijvoorbeeld:
Avonturenroman
Historische roman
Liefderoman
Oorlogsroman
...

Slide 3 - Tekstslide

Welk genre past bij jouw smaak voor fictie?

Slide 4 - Open vraag

Tijd
Chronologisch:
Vertelt met de gebeurtenissen mee 
Voorgeschiedenis:
Begint in het midden van het verhaal en vertelt later wat daarvoor gebeurd is.
Niet-chronologisch:
Begint bijna bij de afloop te vertellen.

Slide 5 - Tekstslide

Eind
Gesloten einde:
Het verhaalprobleem is opgelost.

Open einde:
Sommige zaken zijn niet opgelost. Als lezer blijf je nog met vragen zitten over hoe het verhaal verder gaat en wat er met de personages gaat gebeuren.

Slide 6 - Tekstslide

Personages
Hoofdpersoon (round characters):
Je komt te weten wat hij denkt en voelt en wat zijn karaktereigenschappen zijn. Vaak maken ze een karakterontwikkeling door. 

Bijpersonen (flat characters):
Krijg je veel minder informatie (meestal geen gedachten of gevoelens). Ze veranderen niet en reageren vaak voorspelbaar.

Slide 7 - Tekstslide

Perspectief
(vertelstandpunt)
Eerste persoon
De ik-persooon speelt zelf in het verhaal mee en bij deze ik-persoon ligt het perspectief.  Je krijgt dus zijn gevoelens en gedachten te lezen.

Derde persoon:
Perspectief ligt bij één van de personages. Je krijgt de gedachten van dit personage te lezen, waardoor je de gebeurtenissen vanuit zijn of haar standpunt bekijkt.

Wisselend perspectief:
De schrijver vertelt het verhaal vanuit meerdere personages. Je kunt hun gedachten lezen. Als lezer kom je zo te weten hoe meerdere verhaalpersonen de gebeurtenissen beleven.

Slide 8 - Tekstslide

Vragen?

Slide 9 - Tekstslide

Lezen
timer
10:00

Slide 10 - Tekstslide

Huiswerk
Maak paragraaf 5.3:
opdracht 8, 9, 12

Klaar?
Lees tekst 3 en maak opdr. 13 + 14 (blz. 56 - 59)

Slide 11 - Tekstslide

Mening en argument
Als je je mening geeft over fictie, dan onderbouw je dat met argumenten. Er zijn 4 soorten argumenten:
  1. Realistisch argument: is wat verteld wordt geloofwaardig?
  2. Emotief argument: grijpt het verhaal je aan en leef je mee met de personages?
  3. Moreel argument: ben je het eens met de meningen en overtuigingen in het boek?
  4. Argument over de opbouw: zit het verhaal goed in elkaar?

Slide 12 - Tekstslide

Onderwerp en Thema
Onderwerp: 
Geeft neutraal aan waar het verhaal over gaat.

Thema:
Kort en algemeen wat de strekking van het verhaal is in een paar woorden, korte zin of in een vraag.

Slide 13 - Tekstslide

Vragen?

Slide 14 - Tekstslide

Huiswerk
Maak paragraaf 5.3 va. blz. 58:
opdracht 13, 14, 15

Klaar?
Maak het invulschema af.

Slide 15 - Tekstslide