Herhaling hoofdstuk 5

Economie
3HGL
3MAVO
1 / 48
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

In deze les zitten 48 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 180 min

Onderdelen in deze les

Economie
3HGL
3MAVO

Slide 1 - Tekstslide

Herhaling H5
Arbeidsmarkt

Slide 2 - Tekstslide

Als je een VMBO-TL diploma hebt gehaald kun je geschoold werk doen.
A
Juist, want je hebt een opleiding gehad
B
Onjuist, want je hebt geen opleiding gehad
C
Onjuist, want je hebt geen vakopleiding gehad.
D
Juist, want je hebt geen opleiding gehad

Slide 3 - Quizvraag

Met een voltijdbaan wordt bedoeld...
A
Een baan vanaf 25 uur in de week
B
een baan voor minder dan 32 uur in de week
C
Een baan tussen de 36 en 40 uur in de week
D
Een baan van meer dan 40 uur in de week

Slide 4 - Quizvraag

Een CAO (collectieve arbeidsovereenkomst) wordt opgesteld door...
A
Werknemer en werkgever
B
Vakbond en werknemers
C
Werkgever(s) en directeur
D
Vakbonden en werkgever(s)

Slide 5 - Quizvraag

Wat is het belangrijkste kenmerk van een flexibele baan.

Slide 6 - Open vraag

Welke formule is juist?
A
Nettoloon = brutoloon - (belasting + sociale premies)
B
Brutoloon = nettoloon - (belasting + sociale premies)
C
Nettoloon = brutoloon
D
Nettoloon = brutoloon - belasting

Slide 7 - Quizvraag

Welke 3 wetten die te maken hebben met arbeid hebben we behandeld?

Slide 8 - Open vraag

5.1

Wat herhalen.

Slide 9 - Tekstslide

Solliciteren
Vacature  = openstaande baan

Solliciteren met een sollicitatiebrief en CV (Curriculum Vitae)

Geschoold en ongeschoold werk (werk waarvoor je wel of geen opleiding hebt gedaan)

Slide 10 - Tekstslide

Parttime en fulltime
Wanneer je fulltime werkt werk je tussen de 36 en 40 uur in de week

Wanneer je parttime werkt, werk je minder dan dat.

Slide 11 - Tekstslide

Cao
Als je gaat werken teken je een individuele arbeidsovereenkomst.
Hierin staan de arbeidsvoorwaarden van je werk, zoals uren en je loon (dit zijn primaire arbeisvoorwaarden)

Een collectieve arbeidsovereenkomst (cao) is een arbeidsovereenkomst voor een heel bedrijf of een bedrijfstak.
Deze is gemaakt door vakbonden en werkgever(s)


Slide 12 - Tekstslide

Vast contract of niet?
Arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd = vaste baan

Arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd = tijdelijke baan (bijv. een jaar)

Flexibele baan / flexwerker = voor uitzendbureau werken of oproepkracht (je werkt wanneer je wordt ingeroosterd) (dit kan tijdelijk of vast zijn)

Slide 13 - Tekstslide

Loon berekenen
Nettoloon = brutoloon - (loonbelasting + sociale premies)
Bijvoorbeeld: Bruto uurloon € 16,-
Aantal uren in de week: 36
Belasting = € 321 p.m., sociale premies = € 116 p.m.
Bruto weekloon = 16 × 36 = € 576
Bruto maandloon = 576 × 52 ÷ 12 = € 2.496
Nettomaandloon = 2.496 - (321 + 116) = € 2.059,-

Slide 14 - Tekstslide

Wetten
Arbowet / arbeidsomstandighedenwet: regels die te maken hebben met de condities op je werk (veiligheid bijvoorbeeld)
Arbeidstijdenwet: Regels die te maken hebben met arbeids- maar ook vooral rusttijden.
Wettelijk minimumloon: Het minimumloon dat iemand hoort te krijgen. Dit stijgt tot je 21e. Tot die tijd heet het minimumjeugdloon. 

Slide 15 - Tekstslide

5.1
Aan de slag!

Slide 16 - Tekstslide

Welke arbeidsmotieven kennen we?

Slide 17 - Woordweb

Deze ondernemingsvorm heeft 1 eigenaar en soms personeel in dienst.
A
Zzp'er
B
eenmanszaak
C
Vof
D
Bv

Slide 18 - Quizvraag

Deze ondernemingsvorm heeft meerdere eigenaren die privé aansprakelijk zijn.
A
eenmanszaak
B
Bv
C
Nv
D
Vof

Slide 19 - Quizvraag

Bij deze ondernemingsvorm zijn de eigenaren aandeelhouders en staan de aandelen op naam
A
Zzp'er
B
Vof
C
Bv
D
Eenmanszaak

Slide 20 - Quizvraag

Wat is het grote voordeel van de vennootschap (bv en nv) ten opzichte van andere ondernemingsvormen?
A
Alle winst is voor de eigenaren
B
Je hoef geen belasting te betalen
C
De eigenaren zijn niet privé aansprakelijk voor schulden
D
Er zijn geen voordelen.

Slide 21 - Quizvraag

Wat wordt er bedoeld met maatschappelijke arbeidsverdeling
A
Iedereen binnen een bedrijf specialiseert zich
B
Elk bedrijf maakt een organigram
C
Bedrijven specialiseren zich binnen een gemeente
D
De productie binnen een land is verdeeld over allerlei bedrijven

Slide 22 - Quizvraag

bedrijven die grondstoffen rechtstreeks uit de natuur halen
Bedrijven die fysieke producten maken (bijvoorbeeld industrie)
Deze organisaties zijn niet uit op winst
Bedrijven die diensten leveren met een winstoogmerk.
Primaire sector
Secundaire sector
Tertiaire sector
Quartaire sector

Slide 23 - Sleepvraag

Waarom werk je? (arbeidsmotieven)
1. Salaris
2. Sociale contacten
3. Nuttig voelen
4. Nieuwe dingen leren (ontwikkelen)
5. Regelmaat in je leven

Slide 24 - Tekstslide

De ondernemingsvormen
Een zelfstandige gaat naar de Kamer van Koophandel (KvK) om een onderneming in te schrijven.
  • Eenmanszaak: één eigenaar, die privé aansprakelijk is
  • Zzp'er: Zelfstandige zonder personeel, een eenmanszaak, zonder personeel dus.
  • Vof (Vennootschap onder firma): Meerdere eigenaren die allemaal privé aansprakelijk zijn.
  • Bv (Besloten vennootschap): Meerdere eigenaren, aandelen op naam, privé niet aansprakelijk 
  • Nv (Naamloze vennootschap): Meerdere eigenaren, aandelen vrij verhandelbaar (op de beurs), privé niet aansprakelijk.

Slide 25 - Tekstslide

*Vennootschapsbelasting is lager dan inkomstenbelasting
**Aandelen van BV zijn niet vrij te verhandelen
***winst op aandelen heet dividend



Slide 26 - Tekstslide

Arbeidsverdeling
Specialisatie: mensen doen in bedrijf waar ze goed in zijn.
Maatschappelijke arbeidsverdeling: bedrijven specialiseren zich in bepaalde zaken.

Slide 27 - Tekstslide

Organigram
Maakt de arbeidsverdeling binnen een bedrijf inzichtelijk.

Slide 28 - Tekstslide

De sectoren

Slide 29 - Tekstslide

Aan de slag
Maak de herhalingsopgaven van 5.2

Slide 30 - Tekstslide

Wat wordt er bedoeld met de arbeidsmarkt?
A
Het totaal van vraag en aanbod van en naar arbeid.
B
Een concrete markt waarop bedrijven staan die banen aanbieden.

Slide 31 - Quizvraag

Wanneer is er sprake van werkloosheid?
A
Als de vraag groter is dan het aanbod van arbeid
B
Als het aanbod groter is dan de vraag naar arbeid.

Slide 32 - Quizvraag

Wat is een ander woord voor het aanbod van arbeid
A
Werkgelegenheid
B
werkloosheid
C
beroepsbevolking
D
Arbeidsmarkt

Slide 33 - Quizvraag

Volgens deze wet mag je niet discrimineren in het arbeidsproces
A
Discriminatiewet
B
Algemene arbeidswet
C
Algemene wet gelijke behandeling

Slide 34 - Quizvraag

Het percentage van de bevolking dat tot de beroepsbevolking hoort noemen we...
A
Werkgelegenheid
B
Arbeidsparticipatie
C
Vraag van arbeid
D
Aanbod van arbeid

Slide 35 - Quizvraag

Als je vrijwilligerswerk doet werk je...
A
In de formele sector
B
In de informele sector
C
zwart
D
wit

Slide 36 - Quizvraag

Arbeidsmarkt
Het totaal van vraag en aanbod van arbeid.
Dit is een abstracte markt.

De vraag komt van werkgevers en heet ook wel werkgelegenheid.

Het aanbod komt van werknemers en heet ook wel beroepsbevolking.

Als het aanbod groter is dan de vraag is er werkloosheid.

Slide 37 - Tekstslide

Algemene wet gelijke behandeling
Je mag tijdens sollicitatieprocedure en op de werkvloer niet discrimineren.

Op grond van: Leeftijd, afkomst, geslacht, leur etc.

Ook mag je minder uren gaan werken als je wilt om bijvoorbeeld voor je kinderen te zorgen.

Slide 38 - Tekstslide

Arbeidsparticipatie
Het gedeelte van de bevolking dat tot de beroepsbevolking behoort.

Deze mensen werken in de formele sector: wit, geregistreerd werk bij overheid of bedrijven.

Informele sector: Zwart of grijs werk. Zwart = niet officieel (geen belasting) of criminaliteit. Grijs = vrijwilligerswerk en zelfvoorziening.

Slide 39 - Tekstslide

Aan de slag
Maak de herhalingsopgaven van 5.3.

Slide 40 - Tekstslide

Als je werkloos wordt schrijf je je hier in.
A
UWV
B
WW
C
CWI
D
niet.

Slide 41 - Quizvraag

Tot de verborgen werkloosheid rekenen we mensen...
A
die wel een baan zoeken, maar zich niet hebben ingeschreven
B
mensen die met pensioen zijn.
C
Kinderen die nog helemaal niet werken.
D
Mensen die een baan zoeken en zich hebben ingeschreven bij UWV.

Slide 42 - Quizvraag

Werkloosheid die te maken heeft met de vraag naar goederen en diensten noemen we...
A
Structurele werkloosheid
B
Conjuncturele werkloosheid
C
Frictiewerkloosoheid
D
Regionale werkloosheid

Slide 43 - Quizvraag

Werkloosheid waarbij je tijdelijk werkloos bent na je opleiding of tussen 2 banen in noemen we...
A
Seizoenswerkloosheid
B
Structurele werkloosheid
C
Regionale werkloosheid
D
Frictiewerkloosheid

Slide 44 - Quizvraag

Werkloosheid
Je bent werkloos als je tussen 15 en en pensioensleeftijd bent en actief een baan zoek.

Inschrijven UWV (uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen)

Dan ben je geregistreerd werkloos, niet ingeschreven mensen zijn de verborgen werklozen.
Dan krijg je ook geen uitkering.


Slide 45 - Tekstslide

Conjuncturele en structurele werkloosheid
Conjuncturele werkloosheid: Werkloosheid door een afname van de vraag naar goederen en diensten.

Structurele werkloosheid: Werkloosheid door andere oorzaken zoals: - verouderde producten worden niet meer gemaakt - bedrijven moderniseren, machines nemen het werk over - bedrijven verplaatsen naar buitenland - niet de juiste opleidingen

Structurele werkloosheid is veel moeilijker op te lossen.

Slide 46 - Tekstslide

Nog meer werkloosheid
Frictiewerkloosheid: tijdelijke werkloosheid tussen 2 banen in of als je net van school komt.
Seizoenswerkloosheid: Werkloosheid omdat je bepaald werk alleen in een bepaald seizoen kan doen.
Regionale werkloosheid: Werkloosheid in een gebied, bijvoorbeeld door de sluiting van een fabriek.

Slide 47 - Tekstslide

Aan de slag
Herhalingsopgaven 5.4

Slide 48 - Tekstslide