Syllabusles Dans

Syllabusles Dans
Syllabusles: Dans
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
KunstMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

In deze les zitten 25 slides, met tekstslides en 14 videos.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Syllabusles Dans
Syllabusles: Dans

Slide 1 - Tekstslide

Voorstelling:
Wát is er te zien en/of te horen?

Wat voor soort dans wordt er uitgevoerd: werelddans, klassiek ballet, moderne dans, jazzdans, urban dans? En wat voor soort dansvoorstelling is er te zien, bijvoorbeeld een verhalend romantisch ballet, een modern theaterdansstuk, een musical, een volksdans, een dance battle of een multimediale
dansvoorstelling?

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Video

Slide 4 - Video

Slide 5 - Video

Inhoud:
Wáár gaat de dansvoorstelling over: wat is het onderwerp, het verhaal, het thema, het idee of concept? Wat is de boodschap of (diepere) betekenis?

Als het onderwerp verhalend is, kun je de dansvoorstelling analyseren aan de hand van de 5 w’s. < zie drama.

De boodschap of (diepere) betekenis wordt (mede) bepaald door voorstelling, inhoud, vormgeving en/of theatrale vormgeving en kan gezocht worden in de cultuurhistorische context van het kunstwerk en/of in de intentie van de maker. In het geval van Lamentation, de danssolo van Martha Graham, is het onderwerp het lichaam als uitdrukkingsmiddel van verdriet. De (diepere) betekenis van dit onderwerp is vaak universele rouw of lijden. Bij het Zwanenmeer is het onderwerp het sprookje over de witte en de zwarte zwaan. De (diepere) betekenis is hier de strijd tussen goed en kwaad.

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Video

Slide 8 - Video

Slide 9 - Video

III. Vormgeving
Hóe wordt de uitvoering/voorstelling vormgegeven door middel van dans?
Vormgeving in dans gebeurt door de keuzes die een choreograaf maakt in het gebruik van ruimte, tijd en
kracht door de dansers. In dans kan het lichaam ook gebruikt worden zoals bij spel in drama (bijvoorbeeld mimiek, handgebarenen stem) > zie drama (theater)

1 Ruimte: Dans voltrekt zich altijd in ruimte. In de meest brede zin van het woord is ruimte de reële of virtuele plek, locatie, waar de danser danst. Ruimte kent een aantal aspecten, zoals:
  • richtingen
In het horizontale vlak zijn er diverse richtingen waarin de danser de ruimte kan doorsnijden. Denk
hierbij aan voor- en achterwaarts, zijwaarts en diagonaal. De variaties daarin kunnen leiden tot patronen
(bijvoorbeeld lijn, cirkel, slinger, spiraal, acht). Ook de blikrichting (focus) van de danser is van belang.
  • hoogtelagen
In het verticale vlak kan de danser zich bewegen in drie lagen: hoog, midden en laag. De lagen worden
gedacht vanuit het bekken van de danser, dat als ‘midden’ wordt gezien. Dus springen is dan ‘hoog’ en
zittend/liggend de grond gebruiken is ‘laag’. Bijvoorbeeld: een breakdancer die een backspin uitvoert,
danst laag. Een ballerina die 'en pointe' (op spitzen) balanceert of wordt gelift, danst hoog.

Slide 10 - Tekstslide

Richtingen:
In het horizontale vlak zijn er diverse richtingen waarin de danser de ruimte kan doorsnijden. Denk hierbij aan voor- en achterwaarts, zijwaarts en diagonaal. Ook de blikrichting (focus) van de danser is van belang.
Richtingen:

Slide 11 - Tekstslide

Hoogtelagen:
Hoogtelagen:
In het verticale vlak kan de danser zich bewegen in drie lagen: hoog, midden en laag. De lagen worden gedacht vanuit het bekken van de danser, dat als ‘midden’ wordt gezien. Dus springen is dan ‘hoog’ en zittend/liggend de grond gebruiken is ‘laag’.

Slide 12 - Tekstslide

III. Vormgeving (vervolg)
2 Tijd
Dans voltrekt zich niet alleen in de ruimte, maar ook in tijd. Dans heeft een duur (acht maten voor een paar passen, avondvullend voor een sprookjesballet bijvoorbeeld), een tempo (van uiterst langzaam tot extreem snel), een ritme en maat (zie bij muziek). Kortom, dans maakt een bepaalde onderverdeling van
de tijd zichtbaar.


Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Video

III. Vormgeving (vervolg)
3 Kracht
Dansers zetten altijd een bepaalde kracht in om te dansen. Dans is, vanuit kracht gezien, een spel
tussen de krachtsinzet van de danser en de zwaartekracht die voortdurend inwerkt op zijn/haar lichaam.
De ingezette kracht kan variëren van zeer sterk tot zeer zwak.
Denk hierbij aan:
spanning (tonus)
Om te kunnen bewegen moet de danser zijn spieren aanspannen en ontspannen, afhankelijk van de
beweging die hij wil maken. Je kunt hierbij denken aan krachtsinspanning om bepaalde bewegingen
technisch te kunnen uitvoeren (been optillen, springen, maar ook loslaten/laten vallen of ontspannen),
maar ook spierspanning in bewegingen gebruiken om iets uit te drukken (de wijze waarop je eenzelfde
bewegingen kunt uitvoeren om er een andere betekenis aan te geven).
gewicht
Het lichaam van de danser heeft een gewicht dat bewust kan worden ingezet. De danser kan bijvoorbeeld
zijn gewicht inzetten om te vallen en te rollen, maar hij kan zijn gewicht ook ogenschijnlijk ontkennen
door heel licht te dansen of te springen.
aanzet, impuls
Het karakter van een beweging hangt sterk af van de aanzet die de danser actief geeft aan de beweging:
hij kan een sterke aanzet meegeven of een zeer lichte. Als de danser zelf inactief is en de aanzet van zijn
beweging komt van buiten, dan spreken we van een impuls. Denk daarbij aan een duw van een andere
danser, het in beweging gezet worden door een decorstuk bijvoorbeeld.


Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Video

Slide 17 - Video

Kijk ook eens naar het filmpje/bestand op de computer
'Dans Ted Shawn Adonis'

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Video

Slide 20 - Video


  • Ruimte, tijd en kracht zijn de vormgevingselementen die we voor dans benoemen. Door de
opeenvolgende en veranderende inzet van deze elementen ontstaat beweging in een specifieke vorm. De vorm van bewegen van een danser kan bijvoorbeeld rond of hoekig zijn, symmetrisch of asymmetrisch, groot (helemaal uitgestrekt) of klein (helemaal in elkaar). 

Wanneer er sprake is van meerdere dansers in een choreografie dan spelen de aspecten structuur en samenwerking een belangrijke rol.

Er is sprake van structuur wanneer er door (de variaties op) de volgorde van de danspassen en de
danscombinaties een samenhangend geheel ontstaat. Door variaties ontstaan er verschillen tussen de
individuele dansers. Bijvoorbeeld: canon (starten van dansfrasen na elkaar), opeenvolging (starten van
een enkele beweging na elkaar), herhaling of omkering van dansfrasen.

Een samenwerkingsvorm is de manier waarop de dansers samenwerken in een choreografie, ofwel de
wijze waarop de interactie tussen de dansers plaatsvindt. Bijvoorbeeld: actie/reactie, leunen/steunen of
unisono (gelijktijdig bewegen).

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Video

Slide 23 - Video

Slide 24 - Video

IV. Theatrale vormgeving
> zie drama (theater).
NB! De ‘balletspitz’ is noodzakelijk voor een specifieke beweging en valt, behalve onder kostumering > drama (theater), ook onder > dans, III. vormgeving

Slide 25 - Tekstslide