III. VormgevingHóe wordt de uitvoering/voorstelling vormgegeven door middel van dans?
Vormgeving in dans gebeurt door de keuzes die een choreograaf maakt in het gebruik van ruimte, tijd en
kracht door de dansers. In dans kan het lichaam ook gebruikt worden zoals bij spel in drama (bijvoorbeeld mimiek, handgebarenen stem) > zie drama (theater)
1 Ruimte: Dans voltrekt zich altijd in ruimte. In de meest brede zin van het woord is ruimte de reële of virtuele plek, locatie, waar de danser danst. Ruimte kent een aantal aspecten, zoals:
In het horizontale vlak zijn er diverse richtingen waarin de danser de ruimte kan doorsnijden. Denk
hierbij aan voor- en achterwaarts, zijwaarts en diagonaal. De variaties daarin kunnen leiden tot patronen
(bijvoorbeeld lijn, cirkel, slinger, spiraal, acht). Ook de blikrichting (focus) van de danser is van belang.
In het verticale vlak kan de danser zich bewegen in drie lagen: hoog, midden en laag. De lagen worden
gedacht vanuit het bekken van de danser, dat als ‘midden’ wordt gezien. Dus springen is dan ‘hoog’ en
zittend/liggend de grond gebruiken is ‘laag’. Bijvoorbeeld: een breakdancer die een backspin uitvoert,
danst laag. Een ballerina die 'en pointe' (op spitzen) balanceert of wordt gelift, danst hoog.