oefentoets hoofdstuk 2

Toets geschiedenis 31 mei
Toets geschiedenis
Toets geschiedenis Hoofdstuk 1 en 2:
Hoofdstuk 1:
- Van alle paragrafen de witte tekst
- Gekleurde tekst op blz 18 en 22
Hoofdstuk 2:
- Van alle paragrafen de witte tekst
- Gekleurde tekst op blz 37, 41






1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
GeschiedenisMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Toets geschiedenis 31 mei
Toets geschiedenis
Toets geschiedenis Hoofdstuk 1 en 2:
Hoofdstuk 1:
- Van alle paragrafen de witte tekst
- Gekleurde tekst op blz 18 en 22
Hoofdstuk 2:
- Van alle paragrafen de witte tekst
- Gekleurde tekst op blz 37, 41






Slide 1 - Tekstslide

oefentoets

Slide 2 - Tekstslide

Waar of niet waar:
Wat is de Reformatie?
A
Ontstaan orthodoxe kerk
B
Hervorming van de katholieke kerk
C
Ontstaan protestante kerk
D
Hervorming van Spaanse Rijk

Slide 3 - Quizvraag

Waar of niet waar:
De paus is de leider van de katholieke kerk
A
Waar
B
Niet waar

Slide 4 - Quizvraag

Wat past het beste bij de protestante kerk?
A
De paus is de leider van de kerk
B
Alleen de bijbel is noodzakelijk
C
Bidden doe je in een kerk
D
Priesters moeten de bijbel uitleggen

Slide 5 - Quizvraag

Katholiek
Protestant
Calvijn
Luther
Bisschoppen
Aflaat
Simonie
Bijbel

Slide 6 - Sleepvraag

Onder Wetenschappelijke Revolutie verstaan we:
A
een nieuwe manier van onderzoeken, waardoor het leven sterk veranderde
B
een opstand van onderzoekers om overheidssteun te verkrijgen
C
het overnemen van uitvindingen door niet-westerse landen
D
een groot aantal belangrijke uitvindingen

Slide 7 - Quizvraag

Welke zin is onjuist? Een kenmerk van het nieuwe onderzoek in het begin van de Nieuwe Tijd was:
A
observeren (zelf waarnemen).
B
exploiteren (er zelf voordeel uit halen).
C
experimenteren (zelf proeven doen).
D
redeneren (zelf nadenken).

Slide 8 - Quizvraag

Wat deden onderzoekers in het Oude Griekenland hetzelfde als in de Nieuwe tijd?
A
De onderzoekers werkten samen in wetenschappelijke verenigingen
B
De verenigingen betaalden experimenten van de onderzoekers
C
De onderzoekers gingen uit van waargenomen feiten.
D
Het onderzoek werd gesteund door de overheid.

Slide 9 - Quizvraag

Welke zin is onjuist?
A
De wetenschap probeert er achter te komen waarom bepaalde dingen gebeuren
B
Bij technologie gaat het om de manier waarop wetenschappelijke kennis in de industrie gebruikt wordt.
C
De westerse wetenschap en technologie hebben in de wereld veel indruk gemaakt
D
De technologie moet de kennis opleveren die in de wetenschap gebruikt wordt.

Slide 10 - Quizvraag

Wat was geen gevolg van de Wetenschappelijke Revolutie?
A
De wetenschap ging een belangrijke plaats innemen in de samenleving
B
De West-Europeanen gingen de wereld overheersen
C
Volken over de hele wereld gingen westerse ideeën over vrijheid en democratie overnemen.
D
Men ging ook over andere zaken nadenken, bijvoorbeeld over de manier van samenleven.

Slide 11 - Quizvraag

wetenschap
technologie
Een artikel uit de Encyclopedie over hoe de bloedsomloop van de mens in elkaar zit. 
Een boek over de rechtspraak in de tijd van de Grieken en Romeinen
Een nieuwe windmolen die polders droog kan malen. 
Een nieuwe wereldkaart waarmee schippers veilig over de zeeën kunnen varen
Een microscoop waarmee bacteriën en micro-organismen gezien kunnen worden. 

Slide 12 - Sleepvraag

Wat zeiden de verlichters?
A
Het leven na de dood is belangrijker dan het leven op aarde
B
Iedereen heeft recht op een menswaardig bestaan
C
De mens is geboren als onderdaan van een vorst.
D
Wat de eigen Kerk zegt, is waar

Slide 13 - Quizvraag

Wat zeiden de verlichters niet?
A
Het volk hoort de macht in de staat te hebben
B
Mensen moeten respect hebben voor andere culturen.
C
Mensen moeten altijd de vorst gehoorzamen
D
Regeringen moeten mensen van verschillend geloof gelijk behandelen

Slide 14 - Quizvraag

De grootste bijdrage aan de verbreiding van de ideeën van de verlichters werd geleverd door
A
salons en koffiehuizen
B
de Encyclopedie van Diderot
C
boeken en tijdschriften
D
de Franse Revolutie

Slide 15 - Quizvraag

Verlichte despoten
A
hielden bij het besturen meer rekening met de belangen van de bevolking
B
vonden dat het volk de hoogste macht moest hebben
C
verspreidden de ideeën van de Verlichting onder alle bevolkingslagen
D
twijfelden aan de waarheid van wat de Kerk zei.

Slide 16 - Quizvraag

Wat was een kenmerk van het Oude Regime?
A
Er was een parlement dat door de vorst geraadpleegd moest worden
B
Er was ongelijkheid tussen de bevolkingsgroepen op politiek en economisch gebied.
C
Er waren algemeen kiesrecht en vrijheid van meningsuiting
D
Er was wetgeving, waarin de rechten van de mensen werden vastgelegd

Slide 17 - Quizvraag

Welke zin is onjuist? Een oorzaak voor het ontstaan van de Franse Revolutie was dat:
A
het ambtenarenapparaat slecht werkte
B
de rechtspraak in het land oneerlijk was
C
de Franse koning een verlicht despoot was
D
de Franse koning vaak verkeerde beslissingen nam

Slide 18 - Quizvraag

In de Staten-Generaal
A
had de koning alle macht
B
had de geestelijkheid 1% van de stemmen
C
hadden alleen adel en geestelijkheid een stem
D
had de Derde Stand 1/3 van de stemmen

Slide 19 - Quizvraag

Een Cahier is
A
een lijst met klachten en wensen van de Franse bevolking
B
een afgevaardigde van de Staten-Generaal
C
een bijeenkomst als voorbereiding op de Staten-Generaal
D
een voorrecht van de adel

Slide 20 - Quizvraag

Welke van de onderstaande personen hoorde bij de bourgeoisie?
A
een hoge officier
B
een rijke burger
C
een bisschop
D
een vrije boer

Slide 21 - Quizvraag

Het lukte de verlichters om de censuur van Kerk en Staat te ontwijken door
A
hun boeken in het Chinees of Perzisch te schrijven
B
alleen over andere culturen te schrijven
C
van hun boek een toneelstuk te maken
D
hun boeken in het buitenland te publiceren

Slide 22 - Quizvraag

Welke bewering over de vergadering van de Staten-Generaal van 1789 is niet juist?
A
De Staten-Generaal waren in 1789 al meer dan drie eeuwen niet bijeen geweest
B
De vertegenwoordigers van de Derde Stand vonden dat alle vertegenwoordigers voor zich moesten stemmen
C
De koning vond dat er per stand gestemd moest worden.
D
De Derde Stand wilde ook over andere dingen dan de bijna lege schatkist discussiëren

Slide 23 - Quizvraag

De Bastille was
A
een wapenopslagplaats
B
een vergaderzaal
C
een gevangenis
D
een kaatsbaan

Slide 24 - Quizvraag

Wat was geen hervorming van de Nationale Vergadering?
A
De afschaffing van de voorrechten van adel en geestelijkheid
B
Er kwam een ‘Verklaring van de Rechten van de Mens en de Burger’
C
Er kwam een grondwet
D
Arbeiders hadden voortaan het recht om te staken en vakverenigingen op te richten

Slide 25 - Quizvraag

Door de grondwet van 1791
A
bepaalde de Franse bevolking via een parlement het beleid van de regering
B
kregen alle burgers het recht om kiesmannen te kiezen.
C
werd de macht van de koning beperkt
D
kwam er volledige scheiding tussen Kerk en staat

Slide 26 - Quizvraag

Wat was het belangrijkste gevolg van de val van de Bastille?
A
De koning werd gedwongen naar Parijs te verhuizen
B
14 juli werd vanaf die tijd een nationale feestdag
C
De Nationale Vergadering kon blijven bestaan
D
Boeren gingen landgoederen van edelen plunderen

Slide 27 - Quizvraag

Door de grondwet van 1791 werd Frankrijk een:
A
autocratie
B
constitutionele monarchie
C
parlementaire democratie
D
standensamenleving

Slide 28 - Quizvraag

De Terreur was een periode waarin de:
A
reactionairen gewelddadig afrekenden met de radicalen
B
radicalen hun tegenstanders terechtstelden
C
adel en de geestelijkheid wraak namen op de bourgeoisie
D
bourgeoisie wraak nam op adel en geestelijkheid

Slide 29 - Quizvraag