5. HAVO - H5 Kww- Naamwoordelijk gezegde

Grammatica
Naamwoordelijk gezegde
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 20 slides, met tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Grammatica
Naamwoordelijk gezegde

Slide 1 - Tekstslide

Programma
* H5: zelfstandige werkwoorden en hulpwerkwoorden.
                 Hoe zat het ook alweer?
* Uitleg naamwoordelijk gezegde.
* Zelf oefenen.

Doel= Aan het eind van de les kan je een naamwoordelijk gezegde herkennen.

Slide 2 - Tekstslide

Mijn moeder ko
Mijn moeder kocht gisteren drie broden.

wg= kocht.

Kocht is het enige werkwoord in de zin, dus ?ww.

Slide 3 - Tekstslide

De kinderen zijn om twee uur naar het strand gegaan.

wg= zijn gegaan

zijn is de pv, dus ?ww. Gegaan is het ?ww.

Slide 4 - Tekstslide

Ronald is lief.

ow= Ronald
wg= is
lv=.....?

Slide 5 - Tekstslide

Ronald is lief.

ow= Ronald
wg= is
lv= lief

NEE! Dit kan niet!!
Het lijdend voorwerp zegt iets over het onderwerp en dat mag NIET!

Slide 6 - Tekstslide

Ronald is lief.

Is = belangrijkste werkwoord in de zin.

Dit is een speciaal werkwoord.  Het onderwerp wordt gekoppeld aan een zinsdeel dat iets over het onderwerp zegt. (eigenschap/toestand)

Lief vertelt iets over Ronald.



Slide 7 - Tekstslide

Koppelwerkwoord (kww)

Wanneer het belangrijkste werkwoord een koppelwerkwoord is, dan heb je te maken met een naamwoordelijk gezegde. 

Er is dan geen werkwoordelijk gezegde meer.




Slide 8 - Tekstslide

Naamwoordelijk gezegde

Bestaat uit twee delen:
- Een koppelwerkwoord (en andere hulpwerkwoorden)
        =werkwoordelijk deel

- Een zinsdeel met daarin een zn of bn. Het zegt iets over het onderwerp, over zijn eigenschap/toestand.
       =naamwoordelijk deel

Slide 9 - Tekstslide

Naamwoordelijk gezegde

Bestaat uit twee delen:
- Een koppelwerkwoord (en andere hulpwerkwoorden)
        =werkwoordelijk deel
LET OP! Geen zww meer! Zww alleen in wg.

- Een zinsdeel met daarin een zn of bn. Het zegt iets over het onderwerp, over zijn eigenschap/toestand.
       =naamwoordelijk deel

Slide 10 - Tekstslide

Ronald is lief

Bestaat uit twee delen:
is = werkwoordelijk deel
lief = naamwoordelijk deel

ng= is lief

Slide 11 - Tekstslide

Koppelwerkwoord (kww)
Zijn, worden, blijven. 

blijken, lijken, schijnen, heten, dunken, voorkomen.

Kom je één van deze werkwoorden tegen? Alleen dan kan het een koppelwerkwoord zijn, maar dat hoeft niet.


Slide 12 - Tekstslide

Koppelwerkwoord (kww)
Zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen, heten, dunken, voorkomen.

Kom je één van deze werkwoorden tegen? Alleen dan kan het een koppelwerkwoord zijn, maar dat hoeft niet.

Jos wordt straks opgehaald. (wg)

Timo wordt later Timmerman. (ng) (Timmerman zegt iets over Timo)

Slide 13 - Tekstslide

Koppelwerkwoord (kww)
Zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen, heten, dunken, voorkomen.

Kom je één van deze werkwoorden tegen? Alleen dan kan het een koppelwerkwoord zijn, maar dat hoeft niet.

Jos wordt straks opgehaald.  wg= wordt opgehaald

Timo wordt later Timmerman. ng= wordt timmerman

Slide 14 - Tekstslide

Naamwoordelijk gezegde
Een zin heeft een werkwoordelijk gezegde 

                       OF!!!!!!!!!


Een zin heeft een naamwoordelijk gezegde

Slide 15 - Tekstslide

Naamwoordelijk gezegde
Een zin heeft een werkwoordelijk gezegde 
    Iemand doet iets.
      
 OF
                      
Een zin heeft een naamwoordelijk gezegde
    Iemand is iets.

Slide 16 - Tekstslide

Voorbeelden
Mijn oom is vandaag 50 jaar geworden.
is = hww / geworden = zww       geworden = vorm van worden

stel de vraag: wat/wie + is + mijn oom + geworden ? => 50 jaar
   nwgez: is 50 jaar geworden. (geworden = kww)


Slide 17 - Tekstslide

Voorbeelden
Het schoolreisje was voor veel leerlingen erg vermoeiend. 
  was = zww (vorm van zijn)

  wat/wie + was + het schoolreisje ? => erg vermoeiend

  nwgez: was erg vermoeiend. (was = kww)

Slide 18 - Tekstslide

Aan de slag!                         Blz. 192
Maak hoofdstuk 5 WS af. (zachtjes overleggen, help elkaar!)
Opdracht 5 t/m 8.

Klaar?
- Had je opdracht 1 t/m 4 al af?
- Kijk na!
STEL JE VRAGEN!


Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Video