NWG

Lezen 
10 minuten in stilte
timer
10:00
1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsVoortgezet speciaal onderwijsLeerroute 2

In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Lezen 
10 minuten in stilte
timer
10:00

Slide 1 - Tekstslide

Het naamwoordelijk gezegde
Je leert:
* Wat een naamwoordelijk gezegde is.
* Wat het verschil is tussen het naamwoordelijk gezegde en het werkwoordelijk gezegde.
* Hoe je het naamwoordelijk gezegde in een zin herkent.

Slide 2 - Tekstslide

Het naamwoordelijk gezegde

Slide 3 - Tekstslide

Naamwoordelijk gezegde
Een zin heeft een werkwoordelijk gezegde 

                       OF!


Een zin heeft een naamwoordelijk gezegde

Slide 4 - Tekstslide

Naamwoordelijk gezegde

Het naamwoordelijk gezegde zegt wat iemand of iets (het onderwerp) IS (of wordt of blijft).

Het werkwoordelijk gezegde zegt iets over wat iemand doet

Slide 5 - Tekstslide

Naamwoordelijk gezegde

Slide 6 - Tekstslide

Naamwoordelijke gezegde

Slide 7 - Tekstslide

Koppelwerkwoorden 
- Een koppelwerkwoord geeft aan dat het onderwerp iets is.

- Koppelwerkwoorden komen voor in zinnen met een 
   naamwoordelijk gezegde.

- Er zijn 9 koppelwerkwoorden.

Slide 8 - Tekstslide

Koppelwerkwoord (kww)
Er zijn 9 koppelwerkwoorden:

zijn - worden - blijven
blijken - lijken - schijnen
heten - dunken - voorkomen

Slide 9 - Tekstslide

Koppelwerkwoord
Koppelt het onderwerp aan een eigenschap of toestand
- Hij is vandaag verdrietig-> is KWW
- Hij is vandaag naar school gegaan -> is HWW

Slide 10 - Tekstslide

Koppelwerkwoorden (kww)
De belangrijkste koppelwerkwoorden:
zijn, worden, blijven

De koppelwerkwoorden in de zin kan je vervangen door een ander koppelwerkwoord? Dat is een ng!

Ik / ben-word-blijf / docent op de Dalton.

Slide 11 - Tekstslide

Welke zin heeft een naamwoordelijk gezegde?
A
Hij is ziek vandaag.
B
Hij gaat naar het ziekenhuis.

Slide 12 - Quizvraag

Wat is het naamwoordelijk gezegde?

Mijn mobiel is kapot.
A
Mijn mobiel
B
is
C
is kapot
D
kapot

Slide 13 - Quizvraag

Bij een naamwoordelijk gezegde...
A
...is het onderwerp iets.
B
...doet het onderwerp iets.

Slide 14 - Quizvraag

In een naamwoordelijk gezegde......
A
zit soms een lijdend voorwerp
B
nooit een lijdend voorwerp
C
altijd een lijdend voorwerp
D
ik pas

Slide 15 - Quizvraag


Bij een naamwoordelijk gezegde heb je ALTIJD een...
A
Zelfstandig werkwoord
B
Koppelwerkwoord

Slide 16 - Quizvraag

Welke zin heeft een naamwoordelijk gezegde?
A
Ik ben voetballer.
B
Ik ben aan het voetballen.

Slide 17 - Quizvraag

Welke zinnen hebben een naamwoordelijk gezegde?
A
De kapper knipt het haar.
B
De kapper wordt ongeduldig.
C
Het meisje is bang.
D
Het meisje loopt weg.

Slide 18 - Quizvraag

Hij is gisteren ziek geweest.
Wat is het naamwoordelijk gezegde?
A
is
B
geweest
C
is geweest
D
is ziek geweest

Slide 19 - Quizvraag

Wat is het naamwoordelijk gezegde?

Mijn zusje wil schrijfster worden.
A
wil
B
wil worden
C
wil schrijfster worden

Slide 20 - Quizvraag

Wat is een voorbeeld van een zin met een naamwoordelijk gezegde?
A
De hond rent hard.
B
Ik heb gisteren gefietst.
C
Mijn moeder is lerares.
D
De bloemen ruiken lekker.

Slide 21 - Quizvraag

In welke zin zie je een naamwoordelijk gezegde?
A
Ik snap er helemaal niks van.
B
Ik zou wel wat slimmer willen zijn.
C
Ik heb geen zin om op te letten.
D
Ik leer hier heel veel van.

Slide 22 - Quizvraag

Wat is het naamwoordelijk gezegde?

Mijn vriend wordt leraar.

A
Wordt
B
Leraar
C
Mijn vriend
D
Wordt leraar

Slide 23 - Quizvraag

Wat is hier het naamwoordelijk gezegde:
Timo wordt tennisser.
A
Timo
B
wordt
C
tennisser
D
wordt tennisser

Slide 24 - Quizvraag

Welke zin heeft een naamwoordelijk gezegde?
A
Hij heeft gegeten.
B
Hij heeft een zusje gekregen.
C
Hij gaat morgen werken.
D
Hij is een vrolijke Frans.

Slide 25 - Quizvraag

Werkwoordelijk gezegde
Naamwoordelijk gezegde
Haar broer lijkt heel aardig.

Slide 26 - Sleepvraag

Werkwoordelijk gezegde
Naamwoordelijk gezegde
Peter is later huisarts geworden

Slide 27 - Sleepvraag

Werkwoordelijk gezegde
Naamwoordelijk gezegde
Peter heeft gisteren zijn huiswerk niet gemaakt.

Slide 28 - Sleepvraag

Werkwoordelijk gezegde
Naamwoordelijk gezegde
Die repetitie voor Engels was wel erg moeilijk!

Slide 29 - Sleepvraag

Werkwoordelijk gezegde
Naamwoordelijk gezegde
Haar broer schijnt met een zaklamp

Slide 30 - Sleepvraag

Oefenen
- WWG en NWG (oefenboek blz 102-103)
- Grammaticaboekje

Slide 31 - Tekstslide

Nabespreking
- Wat is een naamwoordelijk gezegde?
- Hoe vind je het?
- Wat is een koppelwerkwoord?

Slide 32 - Tekstslide