Wat is LessonUp
Zoeken
Kanalen
Inloggen
Registreren
‹
Terug naar zoeken
Zelfstandig en bijvoeglijk naamwoord
Woordsoorten deel 3
B&F Taal woordsoorten deel 3
groep 6
checkles: zelfstandig naamwoord /
bijvoegelijk naamwoord / werkwoord/ lidwoord/
+ de uitleg van het voegwoord
1 / 34
volgende
Slide 1:
Tekstslide
Taal
Basisschool
Groep 5,6
In deze les zitten
34 slides
, met
interactieve quizzen
,
tekstslides
en
1 video
.
Lesduur is:
15 min
Start les
Bewaar
Deel
Printen
Onderdelen in deze les
Woordsoorten deel 3
B&F Taal woordsoorten deel 3
groep 6
checkles: zelfstandig naamwoord /
bijvoegelijk naamwoord / werkwoord/ lidwoord/
+ de uitleg van het voegwoord
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Wat is het bijvoeglijk naamwoord?
Het bruine brood is op.
A
brood
B
Het
C
bruine
D
is
Slide 3 - Quizvraag
Wat is het werkwoord?
Morgen kijk ik naar buiten.
A
Morgen
B
kijk
C
ik
D
naar
Slide 4 - Quizvraag
Wat zijn de zelfstandige naamwoorden:
De meester loopt morgen een marathon
A
meester, morgen
B
meester, loopt, marathon
C
meester, marathon
D
meester, morgen, marathon
Slide 5 - Quizvraag
Wat is het bijvoeglijk naamwoord?
Ik loop naar de grote vijver.
A
loop
B
grote
C
vijver
D
Ik
Slide 6 - Quizvraag
Wat is het werkwoord?
Mijn zusje en ik vertellen verhalen.
A
Mijn
B
zusje en ik
C
vertellen
D
verhalen
Slide 7 - Quizvraag
Wat is het lidwoord?
De koning gaat zitten.
A
De
B
koning
C
gaat
D
zitten
Slide 8 - Quizvraag
Wat zijn de zelfstandige naamwoorden:
De ster viel uit de hemel
A
ster, viel, hemel
B
ster, hemel
C
ster, uit
D
uit, hemel
Slide 9 - Quizvraag
Wat is het bijvoeglijk naamwoord?
Om het grote weiland stond een hek.
A
om
B
grote
C
weiland
D
hek
Slide 10 - Quizvraag
Wat is het zelfstandig naamwoord?
De gevluchte mijnwerker is spoorloos.
A
gevluchte
B
mijnwerker
C
is
D
spoorloos
Slide 11 - Quizvraag
Wat is het bijvoeglijke naamwoord?
Mijn koude vingers rilden.
A
mijn
B
vingers
C
koude
D
rilden
Slide 12 - Quizvraag
Wat zijn de zelfstandig naamwoorden?
De olifant stond in zijn hok.
A
olifant, hok
B
olifant, stond
C
in, hok
D
zijn, hok
Slide 13 - Quizvraag
Wat is het lidwoord?
Ik loop naar het huis.
A
ik
B
loop
C
het
D
huis
Slide 14 - Quizvraag
Wat zijn de zelfstandig naamwoorden?
Na een uur gaat hij naar huis.
A
uur, gaat
B
gaat, hij
C
hij , naar
D
uur, huis
Slide 15 - Quizvraag
Wat is het lidwoord?
Ik zwem in het zwembad.
A
zwem
B
in
C
het
D
zwembad
Slide 16 - Quizvraag
Wat is het werkwoord?
Wij gaan naar huis.
A
wij
B
gaan
C
naar
D
huis
Slide 17 - Quizvraag
Wat is het zelfstandig naamwoord?
Ratje houdt van kaas
A
Ratje
B
houdt
C
van
D
kaas
Slide 18 - Quizvraag
Wat is het werkwoord?
Over drie dagen spring ik in de sloot.
A
Over
B
drie
C
dagen
D
spring
Slide 19 - Quizvraag
Wat is het bijvoeglijke naamwoord?
Het rode huis stond in brand.
A
huis
B
rode
C
stond
D
brand
Slide 20 - Quizvraag
Wat is het werkwoord?
Vannacht sliep ik heerlijk!
A
Vannacht
B
sliep
C
ik
D
heerlijk
Slide 21 - Quizvraag
Welke soorten zelfstandige naamwoorden ken je?
A
mensen, dieren, dingen
B
mensen, planten, dingen
C
mensen, dieren, planten
D
mensen, dieren, dingen, planten
Slide 22 - Quizvraag
Wat is het werkwoord?
Ga jij morgen naar de supermarkt?
A
Ga
B
jij
C
morgen
D
naar
Slide 23 - Quizvraag
Slide 24 - Video
Wat is het voegwoord?
Wij gaan weg, omdat hij boos is.
A
Wij
B
gaan
C
weg
D
omdat
Slide 25 - Quizvraag
Wat is het voegwoord?
Job veegt de stoep, terwijl oma toekijkt
A
Job
B
veegt
C
stoep
D
terwijl
Slide 26 - Quizvraag
Wat is het voegwoord?
Papa is blij als het cadeautje komt
A
papa
B
blij
C
als
D
het cadeautje
Slide 27 - Quizvraag
Wat is het voegwoord?
De mijn is dicht, dus zit
Tom zonder werk.
A
de mijn
B
dicht
C
dus
D
zonder
Slide 28 - Quizvraag
Wat is het voegwoord?
Het water spoot eruit, voordat we konden helpen.
A
het water
B
spoot
C
eruit
D
voordat
Slide 29 - Quizvraag
Wat is het voegwoord?
Ik ben boos, omdat hij mij nat spetterde.
A
omdat
B
hij
C
mij
D
ik
Slide 30 - Quizvraag
Wat is het voegwoord?
Hij gaat naar huis, want hij is kletsnat.
A
gaat
B
naar
C
want
D
kletsnat
Slide 31 - Quizvraag
Wat is het voegwoord?
Ik vertel het zo,
maar dan is Tom al thuis.
A
vertel
B
maar
C
is
D
thuis
Slide 32 - Quizvraag
Wat is het voegwoord?
Tom merkte niets, totdat de rotswand scheurde.
A
merkte
B
totdat
C
rotswand
D
scheurde
Slide 33 - Quizvraag
Goed gedaan!
Slide 34 - Tekstslide
Meer lessen zoals deze
Woordsoorten
March 2023
- Les met
35 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo k, g, t
Leerjaar 1-3
Woordsoorten hfd 3
September 2021
- Les met
40 slides
Nederlands
Middelbare school
mavo
Leerjaar 3
T3 - H3 Grammatica: woordsoorten
January 2024
- Les met
42 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo g, t, mavo
Leerjaar 3
Woordsoorten - herhaling
October 2022
- Les met
27 slides
Nederlands
MBO
Studiejaar 1
Oefentoets taalverzorging mh1
February 2023
- Les met
35 slides
Nederlands
Middelbare school
mavo
Leerjaar 1
klas 3 voegwoorden 2022
February 2022
- Les met
24 slides
Nederlands
Middelbare school
mavo
Leerjaar 3
3M H3 Grammatica: woordsoorten
December 2022
- Les met
47 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo g, t, mavo
Leerjaar 3
Bouwstenen van een taal - woordleer
January 2022
- Les met
28 slides
Nederlands
Middelbare school
havo
Leerjaar 1