§3.1 Deel 1

§3.1 Deel 1
Wat is de vraag?
timer
2:00
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

§3.1 Deel 1
Wat is de vraag?
timer
2:00

Slide 1 - Tekstslide

Planning
Toets bespreken
Leerdoelen
Uitleg
Aan de slag!

Slide 2 - Tekstslide

Vraag 4
Hieronder zie je een voorbeeld van een “battle of the sexes”. Hanneke wil de avond graag besteden aan het kijken naar een goede film met Freek. Freek wil echter graag samen gaan sporten.  *De getallen in onderstaande tabel geven de voorkeuren aan, hoe hoger des te beter.
 *De vetgedrukte getallen gelden voor Hanneke *De niet vetgedrukte getallen gelden voor Freek
                                 
                       Hanneke
                                    Film    Sporten 
Freek        Film      (2, 4) (0, 0)
            Sporten        (0, 1) (4, 2)
a. Wat is de uitkomst van dit dilemma?
b. Leg uit waarom men dit dilemma “battle of the sexes” noemt.
a. Ze zullen samen naar de film gaan of samen gaan sporten.
 

b. Beide scenario’s zijn mogelijk (zie a). Wie van de twee (jongen of meisje) geeft de doorslag in de keuze?

Slide 3 - Tekstslide

Vraag 5
De Westerscheldetunnel is in 2003 aangelegd. De tunnel vormt een verbindingsweg tussen Zeeuws-Vlaanderen en Zuid-Beveland. De aanleg van de tunnel kostte circa 750 miljoen euro. De tunnel is eigendom van de Provincie Zeeland. Als je met je auto door deze tunnel wilt rijden moet je tol betalen.

Leg uit of hier sprake is van een collectief goed, een quasi collectief goed of een individueel goed. Denk aan je uitleg!

Antwoord vraag 5
Er is een individuele prijs voor het gebruik te bepalen (tol). Het is dus geen collectief goed. De tunnel is echter wel met gemeenschapsgeld aangelegd. Je spreekt hier dus over een quasi-collectief goed. 

Slide 4 - Tekstslide

Vraag 11
De organisatiegraad van werknemers is het percentage van alle werknemers dat lid is van een vakbond. Het CBS (Centraal Bureau voor de Statistiek) schrijft het volgende:

 “Eind 2016 waren 1,7 miljoen mensen aangesloten bij een vakbond, 17 duizend minder dan in 2015. Het ledental daalt al sinds 1999, maar de laatste jaren gaat het minder snel. In 2015 nam het met 28 duizend af. Er zijn wel steeds meer vrouwen en 65-plussers lid van een vakbond.”

11A
a. Eind 2015 waren 1.700.000 + 17.000 + 28.000 = 1.745.000 mensen lid van een vakbond. De daling is dus: (1.700.000 − 1.745.000) ÷ 1.745.000 × 100% = 2,58%.  

11a
Bereken de procentuele daling van het aantal vakbondsleden eind 2016 ten opzichte van begin 2015. 

11b
Kun je een conclusie trekken over de ontwikkeling van de organisatiegraad? Leg uit waarom wel of niet. 

11b
Nee, je kunt hier niets over zeggen omdat je het totaal aantal werknemers niet weet in de verschillende jaren.

Slide 5 - Tekstslide

Vraag 15
Leg uit welk positief externe effect de gemeente Den Haag met deze proef hoopt te bereiken.
15
Minder parkeeroverlast en daarmee gepaarde onrust in het straatbeeld.

Slide 6 - Tekstslide

Leerdoelen
Je kunt uitleggen wat het verschil is tussen concrete markt en abstracte markt.
Je kunt uitleggen wat betalingsbereidheid is.
Je kunt de vraaglijn tekenen en de vraagfunctie opstellen.

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Link

Markten
Markt
Concrete 
markt
Abstracte 
markt
Markt
De gehele vraag naar en aanbod van een bepaald product.
Concrete markt
Een plaats waar kopers (vraag) en verkopers (aanbod) bij elkaar komen om producten te verhandelen.
Abstracte markt
Het geheel van vraag en aanbod van een product of dienst.

Slide 9 - Tekstslide

Betalingsbereidheid
begrip
Hoeveel ben je bereid om te betalen voor een product.
€250,- 
€450,-
€700,-

Slide 10 - Tekstslide

Consumentensurplus
Als consumenten bereid zijn om meer te betalen dan de marktprijs dan ontstaat er een consumentensurplus. 

begrip
Het verschil tussen de prijs en de betalingsbereidheid.

Slide 11 - Tekstslide

Prijs van een product

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

P=0
Qv = -0,3p + 60 = 0 + 60 

Ofwel 60
Qv=0
-0,3p + 60 
0,3p + 60
p = 60 / 0,3 = 200

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

Leerdoelen
Je kunt uitleggen wat het verschil is tussen concrete markt en abstracte markt.
Je kunt uitleggen dat de betalingsbereidheid en consumentensurplus verschillend is bij verschillende prijzen.
Je kunt de vraaglijn tekenen en de vraagfunctie opstellen.

Slide 17 - Tekstslide

Wat is een concrete markt?
A
Een plaats waar op afgesproken tijden goederen worden verhandeld
B
Al het vraag en aanbod bij elkaar
C
Een markt met alleen maar consumenten
D
Een markt met alleen maar producenten

Slide 18 - Quizvraag

Wat is een abstracte markt?
A
Een markt met een vaste ontmoetingsplaats.
B
Een markt zonder vaste ontmoetingsplaats.
C
De maniers waarop een bedrijf de verschillende marketinginstrumenten gebruikt.
D
Aanbieders van producten concurreren elkaar om de gunst van consumenten.

Slide 19 - Quizvraag

Wat is de betalingsbereidheid?
A
De prijs die vragers minimaal bereid zijn te betalen
B
De prijs die aanbieders minimaal voor hun product vragen
C
De prijs die vragers maximaal bereid zijn te betalen
D
De prijs die aanbieders maximaal bereid zijn te vragen voor hun product

Slide 20 - Quizvraag

Wat is het consumentensurplus?
A
verschil tussen betalingsbereidheid en de te betalen prijs
B
verschil tussen leveringsbereidheid en de te ontvangen prijs

Slide 21 - Quizvraag

Aan de slag
Opgave 1 t/m 7
Tot einde van de les
Klaar?
Huiswerk voor een ander vak
timer
15:00

Slide 22 - Tekstslide

Huiswerk
Opgave 1 t/m 7
Wanneer af? 
Volgende les

Slide 23 - Tekstslide