Medicijnen introductie

Medicijnen introductie
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
Zorg en WelzijnMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 4

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Medicijnen introductie

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Leerdoelen
Ik kan:
- Uitleggen wat medicatie is.
- Uitleggen wat vrij verkrijgbare medicatie is.
- Uitleggen wat medicatie op voorschrift is en waarom dit is.
- Uitleggen welke toedieningsvormen er van medicatie zijn

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De werking van medicijnen
Door het binnendringen van schadelijke stoffen in het lichaam kunnen veranderingen in de chemische reacties optreden. Dan ontstaat er een ziekte.

Met behulp van medicijnen wordt geprobeerd die reacties zo te beïnvloeden dat de klachten verdwijnen.

 

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat zijn medicijnen en welke  namen hebben ze ?
Medicijnen noem je ook wel geneesmiddelen of medicamenten. 
In een medicijn zit een werkzame chemische stof

Medicijnen hebben vaak drie soorten namen:
Chemische naam  = tot welke groep behoort het medicijn
Generieke- of stofnaam = werkzame bestanddeel in het medicijn
Merknaam = de beschermde naam van de producent

Slide 4 - Tekstslide

Chemische stof: Deze stof is nauwkeurige beschrijving van de chemische samenstelling van het geneesmiddel. het wordt altijd heel precies beschreven, zodat een apotheker of chemicus het medicijn kan maken. Als een apotheker een medicijn zelf maakt, is het vaak goedkoper dan een medicijn van een bekend merk. Veel zorgverzekeringen vergoeden dan ook alleen het medicijn met de laagste prijs, oftewel het goedkopere  
‘eigen merk’ van de apotheek, dat precies dezelfde werking heeft als het duurdere medicijn. Zo’n eigen merk noem je een locopreparaat.
Het is dan ook een hele lastige, lange naam.

Stofnaam of generieke naam: de stofnaam verwijst naar het werkzame bestanddeel van het middel. Stofnamen van medicijnen uit dezelfde groep lijken vaak op elkaar. Zo eindigen medicijnen uit de groep benzodiazepines meestal op ‘pam’, bijvoorbeeld oxazepam of diazepam.
De stofnaam is een internationaal geaccepteerde naam die is afgeleid van de chemische naam, bijvoorbeeld paracetamol.

Een merknaam begint met een hoofdletter en wordt gevolgd door het teken ®. Het teken ® betekent dat het een merknaam is die in Nederland is geregistreerd. Voor diazepam is dit bijvoorbeeld: Valium® of Stesolid®

bijv Voltaren® (diclofenac). De eerste naam is de merknaam die de farmaceutische industrie aan het product geeft, met een hoofdletter en beschermd merkteken ®.
De tweede naam (diclofenac) is de generieke naam die niet met een hoofdletter hoeft te beginnen. Deze naam is vaak een aanduiding van de werkzame scheikundige stof in het medicijn.

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vrij verkrijgbare medicijnen zijn:
A
Medicijnen die je met een recept bij de apotheek moet ophalen.
B
Medicijnen die je zonder recept kunt kopen bij de apotheek, drogist of super. supermarkt.
C
Medicijnen die de huisarts heeft voorgeschreven.
D
Medicijnen waarin vitaminen en mineralen zitten.

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke vrij verkrijgbare medicijnen ken je?

Slide 8 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Slide 9 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Vrijverkrijgbare medicijnen

Dit zijn medicijnen die je kunt kopen bij de apotheek (of drogist, supermarkt etc.) zonder dat je daarvoor een recept hebt.  

- Het gaat dan bijvoorbeeld om medicijnen die helpen tegen (hoofd)pijn, koorts, diarree.
- Vitamines en mineralen. 
- Homeopathische middelen. 
- Worden niet vergoed.


Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Waarom is niet alle medicatie vrij verkrijgbaar?

Slide 11 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 12 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Medicijnen op doktersrecept
 Geneesmiddelen alleen verkrijgbaar bij de apotheek.
Voorgeschreven door de dokter. 
Een recept alleen voor een bepaalde periode geldig. (Er is wanneer nodig wel een herhaalrecept)


Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat staat er op het doktersrecept?
Op een recept moet staan:
  • Naam, adres en telefoonnummer arts
  • Datum
  • (generieke) naam geneesmiddel, toedieningsvorm, sterkte.
  • aantal stuks.
  • de wijze van gebruik van het geneesmiddel
  • bijzondere aanwijzingen
  • Paraaf of handtekening
  • Naam, adres patiënt, gewicht (alleen bij kind) en geslacht/geboortedatum.

Slide 14 - Tekstslide

disciplines die een recept mogen voorschrijven, zijn (huis)artsen, tandartsen, verloskundigen of psychiaters.

Wat doet dan de apothekersassistent?  
1. Controleert het recept. (contra-indicaties, dosering en wisselwerking) 
2. Zoekt te medicatie op (of wanneer nodig bestelt deze)
3. Laat het recept controleren door collega.
4. Geeft de medicatie uit aan de patiënt en geeft uitleg over werking en gebruik. 

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Op welke manieren kun
je medicijnen toedienen?

Slide 16 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Soorten medicijnen
  • Medicijnen in vloeibare vorm (drankjes, druppels en   injectievloeistoffen)
  • Medicijnen in vaste vorm (Tabletten, Dragees, Capsules,   Zetpillen, Vaginaal tabletten)
  • Medicijnen in poedervorm en pleisters (zalf, strooipoeder en   pleisters)
  • Medicijnen met een verlengde werking (retard)

Slide 17 - Tekstslide

Tabletten, dragees en capsules kunnen zo gemaakt zijn dat de werkzame stof niet in de maag vrijkomt, maar pas in de dunne darm. Zo kan het maagzuur het medicijn niet aantasten. Ze mogen nooit gekauwd of gebroken worden.
Tabletten, dragees en capsules kunnen als bijzondere eigenschap ook een verlengde werking hebben. 
Ze vallen in de maag of de darm langzaam uiteen. Daardoor komt de werkzame stof langzaam vrij. Achter de naam van het medicijn staat dan vaak ‘retard’, wat langzaam betekent. Het voordeel van deze middelen is dat de zorgvrager ze minder vaak hoeft in te nemen.

Risico's van medicijnen
Het gebruiken van medicijnen kan risico’s met zich meebrengen. Zoals:

  • bijwerkingen
  • cumulatie
  • Interactie of wisselwerking
  • verslaving
  • gewenning

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 19 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Wat zijn medicijnen?
A
Stoffen die je lichaam en geest negatief beïnvloeden
B
Stoffen die je lichaam en geest positief beïnvloeden
C
Stoffen die bedoeld zijn om je gezondheid te verbeteren
D
Stoffen die bedoeld zijn om je gezondheid te verslechteren

Slide 20 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat betekent het dat een medicijn bijwerkingen heeft?
A
Het medicijn is niet voor iedereen geschikt
B
Het medicijn kan een ongewenste reactie geven in je lichaam
C
Het medicijn mag je niet gebruiken als je auto rijdt
D
Het medicijn lost het probleem van de ziekte niet op.

Slide 21 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is GEEN vrij verkrijgbaar medicijn?
A
Paracetamol
B
Loperamide (tegen diarree)
C
Hoestdrank
D
Antibiotica

Slide 22 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Opdracht
Je gaat in een groepje (2 of 3 tallen) een baliegesprek in de apotheek voorbereiden.  Hiervoor ga je op de website www.apotheek.nl een medicijn uitzoeken en uitwerken zodat je voorlichting kan geven over het medicijn wat iemand komt ophalen.

Belangrijk: Iedereen in het groepje kiest een eigen medicijn!

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies