§3.3 Betogende teksten

Betogende tekst
1 / 26
volgende
Slide 1: Woordweb
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Betogende tekst

Slide 1 - Woordweb

Betogende of activerende tekst

Slide 2 - Tekstslide

Bij welk tekstdoel hoort een betoog?
A
Informeren
B
Overtuigen
C
Activeren
D
Amuseren

Slide 3 - Quizvraag

Een betoog is:
A
subjectief
B
objectief

Slide 4 - Quizvraag

Noem een voorbeeld van een betogende tekst.

Slide 5 - Woordweb

Inleiding
Middenstuk
Slot
Onderwerp noemen
Samenvatting
Argumenten
Conclusie
Standpunt

Slide 6 - Sleepvraag

Objectief vs. subjectief
Verschil tussen feit en een mening​

Feit = objectief, er zit geen mening in, je kunt het controleren​
Mening = subjectief, het kan voor iedereen verschillend zijn

Slide 7 - Tekstslide

Vertel wat je weet over betogen

Slide 8 - Woordweb

Subjectief en objectief

Slide 9 - Tekstslide

Hoe kun je een objectieve tekst subjectief maken?

Slide 10 - Woordweb

Rosa heeft een prachtig kapsel.
Volgens deskundigen gaat het slecht met het damhert. 
De docent wiskunde vindt Amina een slimme leerling. 
Turkije verbiedt roken in het openbaar. 
Het is een schande dat Trump niet erkende dat Biden de verkiezingen heeft gewonnen. 
Nederland telt nu 24 nieuwe corona-teststraten. 
Subjectief
Objectief

Slide 11 - Sleepvraag

Is een ingezonden brief subjectief of objectief?
A
subjectief
B
objectief

Slide 12 - Quizvraag

6. Een nieuwsbericht is ...
A
objectief
B
niet objectief

Slide 13 - Quizvraag

Een betoog is:
A
subjectief
B
objectief

Slide 14 - Quizvraag

Bedenk een argument voor de stelling: "Dierentuinen moeten afgeschaft worden."
timer
1:00

Slide 15 - Open vraag

Hoe lees je een betoog?
A
Verkennend
B
zoekend
C
studerend
D
kritisch

Slide 16 - Quizvraag

Kritisch lezen
Als je een tekst kritisch leest, stel je jezelf vragen als: is de schrijver deskundig? Is de informatie betrouwbaar?

In een betoog zijn het vooral de argumenten die je kritisch leest. 
Bij een feit als argument: Is dit waar? Is dit onderzocht?
Bij een mening als argument: Vind ik dit ook?

Slide 17 - Tekstslide

Tekstverbanden
Oorzaak en gevolg
Voorbeeld: Doordat de trein vertraging had, kwam ik veel te laat op het feest. 
Oorzaak: de trein had vertraging
Gevolg: ik kwam veel te laat op het feest

Slide 18 - Tekstslide

Belangrijke signaalwoorden
doordat
zodat
daardoor
waardoor
met als gevolg

Slide 19 - Tekstslide

Tekstverbanden
Opsommend verband
Voorbeeld: Boeken lezen is heel erg belangrijk. Ten eerste het is het gezond voor het brein. Daarnaast verbreed je je woordenschat. Tot slot verreik je je inlevingsvermogen.

Slide 20 - Tekstslide

Belangrijke signaalwoorden
om te beginnen
daarnaast
verder
ook
en
to slot
daar komt nog bij

Slide 21 - Tekstslide

Betogende tekst

Slide 22 - Woordweb

Wat weet je nog van signaalwoorden?

Slide 23 - Woordweb

Betoog
A
Verkennend
B
zoekend
C
studerend
D
kritisch

Slide 24 - Quizvraag

Meningen zijn...
A
objectief
B
subjectief

Slide 25 - Quizvraag

Bedenk een argument voor de stelling: roken in het openbaar moet verboden worden.

Slide 26 - Open vraag