H3.2 2E Begrijpend lezen Deel 2

H3.2 2E deel 2
Kritisch lezen
Verwijswoorden
Tekstverband 3
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

H3.2 2E deel 2
Kritisch lezen
Verwijswoorden
Tekstverband 3

Slide 1 - Tekstslide

Theorie (kritisch lezen)
= de vijfde leesstrategie

Als je kritisch leest, stel je jezelf beoordelende vragen:
- Is de schrijver deskundig?
- Is de informatiebron betrouwbaar?
- Is de informatie waar?



Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Video

Theorie (kritisch lezen)
Bij een betoog zijn het vooral de argumenten dei je kritisch leest. 
- Bij een feit als argument: ______________________________________
__________________________________________________________________
- Bij een mening als argument: __________________________________
__________________________________________________________________

Slide 4 - Tekstslide

Welke kritische vragen kun je bedenken bij een feit als argument?

Slide 5 - Open vraag

Theorie (kritisch lezen)
Bij een betoog zijn het vooral de argumenten dei je kritisch leest. 
- Bij een feit als argument: Is dit waar? Is het werkelijk zo gebeurd? Is dit onderzocht?
- Bij een mening als argument: __________________________________
__________________________________________________________________

Slide 6 - Tekstslide

Welke kritische vragen kun je bedenken
bij een mening als argument?

Slide 7 - Open vraag

Theorie (kritisch lezen)
Bij een betoog zijn het vooral de argumenten die je kritisch leest. 
- Bij een feit als argument: Is dit waar? Is het werkelijk zo gebeurd? Is dit onderzocht?
- Bij een mening als argument: Vind ik dit overtuigend? Vind ik dit zelf ook? Klopt dit met wat ik zelf heb meegemaakt? Hoe waarschijnlijk is dit?

Slide 8 - Tekstslide

Welke kritische vragen stel je
bij een feit als argument?

Slide 9 - Open vraag

Welke kritische vragen stel je
bij een mening als argument?

Slide 10 - Open vraag

Theorie (verwijswoorden)
Verwijswoorden verwijzen naar iets wat eerder is genoemd of wat nog moet komen. 

??               Hoe weet je waar het naar verwijst                                     ??
!!                 Stel jezelf vragen (wie? wat? waar? welke? enz.)            !!
Bijv. Vandalen gooien de ramen van de winkel in. Daar moet een eind aan komen. Vraag = Waaraan moet een eind komen?
        

Slide 11 - Tekstslide

Houd tekst 1 van H3.2 erbij.
Waar verwijst 'daarop' (r. 5) naar?
Formuleer je antwoord goed!

Slide 12 - Open vraag

Houd tekst 1 van H3.2 erbij.
Welke vraag stel je om te achterhalen
waar 'daarover' (r. 15) naar verwijst?

Slide 13 - Open vraag

Theorie (tekstverband)
Tekstverband = oorzaak / gevolg
Signaalwoorden = doordat, zodat, daardoor, waardoor, met als gevolg
Voorbeeld = Er stond geen wind. Daardoor kwamen de boten niet vooruit.

Pas op: dit tekstverband lijkt op het redengevend verband. Signaalwoorden bij het oorzaak/gevolg-verband heeft vaak 'door' in zich. Daarnaast gaat het vaak over weersomstandigheden. 

Slide 14 - Tekstslide

"Het was vanochtend spiegelglad. Daardoor waren we een half uur te laat op school."
Wat is de oorzaak en wat is het gevolg?

Slide 15 - Open vraag

Ik had geen honger. ......................... sloeg ik de uitnodiging voor het etentje af.
A
Oorzaak/gevolg verband
B
Redengevend verband

Slide 16 - Quizvraag

Het heeft de afgelopen winter nauwelijks gevroren. ..................... zijn er dit voorjaar erg veel insecten.
A
Oorzaak/gevolg verband
B
Redengevend verband

Slide 17 - Quizvraag

En nu werken jullie!
H3.2 Opdr. 11-12-13

Slide 18 - Tekstslide