Les 14 Eindtoets verkeer blokboek 6

• Verkeer
• Voortgezet speciaal onderwijs
• Leerroute 1
• Leerroute 2

Op stap met Bjorn en Mirjam

Lees ook de teksten tussendoor goed! 

Je ziet de puntentelling: Zo haal je een 10!

Bjorn en Mirjam wonen naast elkaar. Ze leren paardrijden. 

Twee keer per week rijden ze samen naar de manege. 

je mag nu met ze mee rijden. 

Bjorn en Mirjam kennen de verkeersregels goed en passen deze ook goed toe. 

let op! 

Bij elk plaatje staan steeds 2 zinnen. Slechts 1 zin is goed. 

Bjorn en Mirjam gaan naar de manege. Ze willen wegrijden. (0,5p)

1. Ze kunnen meteen weg rijden
2. Ze kunnen beter eerst achterom kijken.

Daar rijden ze.
op weg naar de manege.
Het is nogal druk. ze moeten linksaf. (0,5p)

1. ze maken de bocht naar links zo klein mogelijk
2. ze maken de bocht naar links zo groot mogelijk.

Ze zijn nu in een brede straat.
Daar worden ze door heel wat auto's ingehaald. (0,5p)

1. Ze kunnen de vrachtauto nu wel voorbij.
2. Ze kunnen de vrachtauto nu beter niet voorbij

Ze komen nu bij een kruispunt. Er komt een bromfietser van links. Van rechts komt er niets aan.
(0,5p)

1. De bromfietser moet voorrang geven
2. Bjorn en Mirjam moeten voorrang geven.

Bjorn en Mirjam komen weer bij een kruispunt. Ze geven de auto voorrang.
(0,5p)

1. Omdat de auto van rechts komt.
2. Omdat de auto linksaf moet.

Bjorn en Mirjam naderen een dit kruispunt(0,5p)

1. Ze geven aan beide auto's voorrang
2. Ze geven alleen voorrang aan de auto van rechts.

Daar is de rijbaan opgebroken.
(o,5p)

1. Bjorn en Mirjam moeten op de auto wachten.
2. De auto moet op Bjorn en Mirjam wachten.

Bjorn en Mirjam zijn er bijna. Nu moeten ze nog één straat door. (0,5p)

1. De bocht naar rechts nemen ze ruim
2. De bocht naar rechts nemen ze klein.

Ze zijn nu bij de oprijlaan naar de manege. Kijk goed wat er op het onderbord staat. (0,5p)

1. Ze mogen de oprijlaan inrijden
2. Ze mogen lopend de oprijlaan in.

Bjorn en Mirjam hebben hun doel bereikt. 

we kijken verder naar de fietstocht van Marco en Patrick 

Marco heeft met Patrick een afspraak gemaakt. 

ze zullen samen naar het zwembad gaan. Het zwembad is nogal een eind weg. 

Je mag met ze meerijden. 

Marco en Patrick kennen de verkeersregels goed en passen deze ook goed toe. 

let op 

Bij elk plaatje staan 2 of 3 zinnen. Slechts één zin is goed. 

Marco en Patrick zijn al op pad.
Hun fiets is in orde hoor!
Ze komen nu bij een straat.
(0,5p)

1. Die straat mogen ze van deze kant niet inrijden.
2. Die straat mogen ze van deze kant wel inrijden.

er komt uit een zijstraat een bromfietser. de bromfietser wil linksaf. (1p)

1. De bromfietser moet hun voorrang geven, want de jongens komen van rechts.
2. Zij moeten de bromfietser voorrang geven, want die komt van rechts.
3. Wie het eerst de kans krijgt om door te rijden mag voorrang nemen.
4. De bromfietster moet voorrang krijgen want de fietsers komen van rechts.

Ze naderen een beveiligde spoorwegovergang. De bomen gaan omhoog
(0,5p)

1. Ze mogen nu al doorrijden
2. Ze moeten nu nog wachten

Marco en Patrick komen nu bij een drukke voorrangsweg. Ze moeten rechtsaf (0,5p)

1. Ze moeten alleen stoppen, als er verkeer op de voorrangsweg nadert.
2. Ze moeten voor de stopstreep stoppen, ook als er op de voorrangsweg geen verkeer nadert.

Daar is weer een gevaarlijk kruispunt. Het verkeer wordt door verkeerslichten geregeld. 

"ik ga Theo ophalen!" roept Marco 

"bij het verkeerslicht ga ik rechtsaf."

"goed!" roept Patrick. "ik ga rechtdoor. We zien elkaar straks bij het pompstation"

Wat moeten ze doen? (0,5p)

1. Ze blijven beiden op de rechter strook
2. Marco blijft rechts rijden en Patrick gaat op de middelste strook rijden.

Patrick is rechtdoor gereden. Hij ziet een zebrapad. De vrachtauto staat daar stil. De voetgangers ziet hij niet. (1p)

1. Patrick rijdt door over het zebrapad.
2. Patrick stopt ook vóór het zebrapad
3. Patrick belt heel hard.
4. Patrick mag zelf kiezen of hij doorrijdt of stopt

Marco komt weer bij een spoorwegovergang
(0,5p)

1. Hij kan doorrijden, want het witte licht knippert.
2. Hij kan beter niet doorrijden, want als het witte licht knippert waarschuwt een rinkelende bel, dat er een trein aankomt.

Nu zijn ze met z'n drieën. Ze rijden nog steeds in de stad.
(0,5p)

1. Ze wachten, tot de bus is weggereden.
2. Ze rijden de bus voorbij.

Nu zijn ze dicht bij het zwembad.
Ze moeten nog over het kruispunt.
Daar nadert verkeer, van links en van rechts. (0,5p)

1. Ze hebben daar voorrang
2. Ze hebben daar geen voorrang

De drie jongens zijn bij het zwembad. 

goed gedaan!! je bent klaar