Je gebruikt het onvoltooid deelwoord om aan te geven dat je iets aan het doen bent, terwijl je ook iets anders aan het doen bent. Voorbeeld: Huilend rende ze de klas uit.
In bovenstaande zin is de persoonsvorm steeds 'rende'. In die zin gebeurt er nog iets tijdens dat rennen, namelijk huilen.
Slide 10 - Tekstslide
Wat is het bijvoeglijk naamwoord in de zin: "Het dappere meisje klom over de muur."
A
dappere
B
meisje
C
muur
Slide 11 - Quizvraag
Waar herken je een bijvoeglijk naamwoord aan?
Slide 12 - Open vraag
Wat is een stoffelijk bijvoeglijk naamwoord?
Slide 13 - Open vraag
Wat is geen stoffelijk bijvoeglijk naamwoord?
A
riet
B
wol
C
goud
D
ovaal
Slide 14 - Quizvraag
Bijvoeglijk naamwoord
Een bijvoeglijk naamwoord (bn) zegt iets van een zelfstandig naamwoord: voeding is gezond – gezonde voeding
een appel is lekker – een lekkere appel
In de meeste gevallen plaats je -e achter het bijvoeglijk naamwoord:
een leuke jongen – een leuk meisje
Slide 15 - Tekstslide
Bijvoeglijk naamwoord
Stoffelijk bijvoeglijke naamwoorden geven aan van welk materiaal iets is:
wol – de wollen sjaal; riet – het rieten dak; goud – de gouden ring
De meeste stoffelijk bijvoeglijke naamwoorden eindigen op -en.
Maar: een aluminium fiets, een denim broek.
Slide 16 - Tekstslide
Kun je een onvoltooid- en tegenwoordig deelwoord ook als bijvoeglijk naamwoord gebruiken?
A
Ja
B
Nee
Slide 17 - Quizvraag
Bijvoeglijk naamwoord
Je kunt een tegenwoordig deelwoord gebruiken als bijvoeglijk naamwoord:
de fietsende leerlingen; de bijtende hond
Ook een voltooid deelwoord kun je als bijvoeglijk naamwoord gebruiken:
de gefietste afstand; de gebeten hond.
Slide 18 - Tekstslide
Aan de slag
Maak op je Chromebook opdracht 1 t/m 4 van H5.5 Spelling.
Dit is ook huiswerk voor de volgende les.
Klaar? Dan ga je verder met opdracht 5 t/m 10.
Slide 19 - Tekstslide
Maak een zin met daarin een tegenwoordig deelwoord.
Slide 20 - Open vraag
Maak een zin met daarin een bijvoeglijk naamwoord.