Bovenbouw - Analyse - toonsoorten

Toonsoorten en analyse
Kwintencirkel, mineur / majeur
Analyse gekozen stuk
1 / 39
volgende
Slide 1: Tekstslide
MuziekMiddelbare schoolmavo, havo, vwoLeerjaar 3,4

In deze les zitten 39 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Toonsoorten en analyse
Kwintencirkel, mineur / majeur
Analyse gekozen stuk

Slide 1 - Tekstslide

Toonsoorten
Je hebt geleerd dat muziek altijd in een bepaalde 'toonsoort' staat. Je noemt het dan bijvoorbeeld zo: het stuk staat 'in C'. Je gebruikt in principe de noten die bij de toonladder van C horen. Elke notennaam die je kent kan de toonsoort zijn. De ene is makkelijker om in te spelen dan in een andere, omdat ze een verschillend aantal voortekens hebben. 

Slide 2 - Tekstslide

 Kwintencirkel
De hoofdletters zijn de toonsoorten in majeur. In C heb je geen voortekens, in G 1, etc. Het heet een kwintencirkel omdat de letters een kwint van elkaar verschillen: een kwint hoger betekent 1 kruis erbij.

Slide 3 - Tekstslide

 Kwintencirkel
G majeur heeft dus 1 vast voorteken: fis. Altijd. 
D heeft 2 vaste voortekens: fis en cis. Er komt dus steeds een voorteken bij. 

Slide 4 - Tekstslide

 Kwintencirkel
Voor de mollen ga je een kwint naar beneden. C > F
De F heeft 1 mol: bes

Nog een kwint lager:
Bb heeft 2 mollen: bes en es
Es heeft 3 mollen: bes, es en as

Slide 5 - Tekstslide

 Kwintencirkel
De kleine groene letters geven de mineur toonsoorten aan. 
Deze lopen parallel aan de kwintencirkel in majeur, maar dan een kleine terts lager. 
 

Slide 6 - Tekstslide

 Kwintencirkel
Een a is een kleine terts lager dan een c. A mineur heeft dus dezelfde voortekens: geen. 

Een e is een kleine terts lager dan een g en heeft dus ook 1 kruis: fis. 

Slide 7 - Tekstslide

Hoeveel voortekens horen er bij D majeur?
A
geen
B
1
C
2
D
3

Slide 8 - Quizvraag

Hoeveel voortekens horen er bij E majeur?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 9 - Quizvraag

Hoeveel voortekens horen er bij E mineur?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 10 - Quizvraag

Welke voortekens horen er bij Bb majeur?
A
bes en des
B
bes en as
C
bes en es
D
bes en ges

Slide 11 - Quizvraag

Welke voortekens horen er bij B mineur?
A
fis
B
fis en cis
C
fis en gis
D
fis, cis en gis

Slide 12 - Quizvraag

 Kwintencirkel
Probeer de kwintencirkel uit je hoofd te leren tot 4 kruizen/4 mollen. 

Slide 13 - Tekstslide

Welke voortekens horen er bij C majeur?
A
geen
B
fis
C
bes
D
fis en cis

Slide 14 - Quizvraag

Welke voortekens horen er bij A majeur?
A
fis, cis
B
fis, cis, gis
C
bes, es
D
bes, es, as

Slide 15 - Quizvraag

Noteer de naam van het voorteken wat bij F majeur hoort:

Slide 16 - Open vraag

Welk(e) voorteken(s) horen er bij Dm (D mineur)?

Slide 17 - Open vraag

Welke voortekens horen er bij As majeur?

Slide 18 - Open vraag

Toonsoort herkennen
Je kunt een toonsoort herkennen aan de voortekens die je vooraan in de bladmuziek ziet staan. 
Je kunt het aantal voortekens bekijken, en vaak is de slotnoot (in de bas) ook de naam van de toonsoort. Soms geeft het eerste akkoord ook de toonsoort aan.

Slide 19 - Tekstslide

Welke toonsoort heeft dit stuk?
A
C
B
F
C
G
D
Bes

Slide 20 - Quizvraag

Welke toonsoort heeft dit stuk?
A
G
B
B
C
Fis
D
D

Slide 21 - Quizvraag

Welke toonsoort heeft dit stuk?
A
G
B
B
C
Fis
D
D

Slide 22 - Quizvraag

Welke toonsoort heeft dit stuk?
A
Es
B
Bes
C
As
D
F

Slide 23 - Quizvraag

Welke toonsoort heeft dit stuk?
A
Cis
B
A
C
F#m
D
D

Slide 24 - Quizvraag

Welke toonsoort heeft dit stuk?

Slide 25 - Open vraag

Bekijk het stuk wat je nu zelf aan het spelen bent. Welke toonsoort heeft dit stuk? Waar zie je dat aan?

Slide 26 - Open vraag

Akkoordsymbolen
Majeur akkoorden zijn altijd aangegeven met hoofdletters: C, G, A, etc. 

Bij mineur akkoorden komt er een 'm' achter: Cm, Gm, Am, etc.

Slide 27 - Tekstslide

Welke akkoorden komen voor in het stuk wat jij aan het spelen bent?
Als het niet van toepassing is, noteer je dat.

Slide 28 - Open vraag

Maatsoorten
De meeste popmuziek staat in een vierkwartsmaat: 4 tellen in een maat. 
Het bovenste getal geeft aan hoeveel tellen er in de maat staan.
Bij een 3/4 staan er dus 3 tellen in de maat: een wals
Het onderste getal geeft aan welke noot 1 tel is. Een 4 betekent een kwartnoot. Bij 6/8 tel je de 8e noot als 1 tel, en passen er 6 in één maat. 

Slide 29 - Tekstslide

In welke maatsoort staat jouw stuk?

Slide 30 - Open vraag

Toonhoogte




                           Face                                Eet groente bij de friet

Buiten de balk tel je verder met het alfabet. 
Omhoog = vooruit in het alfabet
Omlaag = terug in het alfabet

Slide 31 - Tekstslide

Wat is de hoogste noot in jouw gekozen stuk?

Slide 32 - Open vraag

Wat is de laagste noot in jouw gekozen stuk?

Slide 33 - Open vraag

Wat kun je zeggen over het tempo van jouw gekozen stuk?

Slide 34 - Open vraag

Vorm
Een muziekstuk is altijd opgebouwd in een bepaalde vorm. 
Een popnummer bestaat vaak uit een intro, coupletten en refreinen. Je let dan vooral op de tekst.
In instrumentale muziek gebruik je meestal letters. Het eerste deel noem je bijvoorbeeld A. Komt er daarna iets vergelijkbaars, maar net anders, noem je het A' . 
Het nieuwe deel noem je B.

Slide 35 - Tekstslide

Vorm
De vorm van een stuk kan er bijvoorbeeld zo uitzien:
A - A' - B - A'' - B - C - A

Nog een voorbeeld:
A - B  - A - C - A - D - A - E

Let altijd goed op de herhaling en variatie hierin.

Slide 36 - Tekstslide

Analyseer de vorm van jouw gekozen stuk en noteer hem hieronder.

Slide 37 - Open vraag

Analyse
Het analyseren lijkt soms misschien saai, maar je leert het stuk er beter door kennen. Als je weet waar stukken herhaald worden, hoef je niet alles los in te studeren. Ook kun je het beter uit je hoofd spelen als je de vorm goed weet. 
Als je de toonsoort weet, weet je beter welke noten je nodig hebt. 
Als je weet welke akkoorden erin voorkomen, herken je soms combinaties van noten sneller.

Slide 38 - Tekstslide

Klaar! 
Veel plezier met oefenen!

Slide 39 - Tekstslide