Uitleg week 41 - uitleg voegwoorden

Lesprogramma
  • Stil lezen
  • Lesdoel
  • Uitleg
  • Zelf aan de slag
  • Voor de volgende les
1 / 14
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 14 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Lesprogramma
  • Stil lezen
  • Lesdoel
  • Uitleg
  • Zelf aan de slag
  • Voor de volgende les

Slide 1 - Tekstslide

timer
10:00

Slide 2 - Tekstslide

Lesdoel
Aan het eind van de les weet je wat voegwoorden zijn en kun je ze uit zinnen halen en benoemen.

Slide 3 - Tekstslide

Herhaling
In het verleden heb je geleerd dat er enkelvoudige en samengestelde zinnen zijn.

Enkelvoudige zinnen hebben 1 persoonsvorm.
Samengestelde zinnen hebben 2 of meerdere persoonsvormen.

Slide 4 - Tekstslide

Herhaling
Op het moment dat je een samengestelde zin gaat maken, gebruik je verbindingswoorden om enkelvoudige zinnen aan elkaar te plakken. Bijv.
zin 1: Ik heb geen zin.
zin 2: Ik ga dat niet doen.

samengesteld: Ik heb geen zin, dus ik ga dat niet doen. 
'Dus' is in deze zin het verbindingswoord. 

Slide 5 - Tekstslide

Uitleg voegwoorden
Verbindingswoorden noemen we binnen grammatica-woordbenoemen 'voegwoorden'.

Er zijn twee verschillende soorten voegwoorden:
1. nevenschikkende voegwoorden
2. onderschikkende voegwoorden

Slide 6 - Tekstslide

Uitleg voegwoorden
Nevenschikkend betekent => gelijkwaardig. Een nevenschikkend voegwoord verbindt dus twee gelijkwaardige delen aan elkaar. 

Onderschikkend betekent => ondergeschikt/niet-gelijkwaardig. Een onderschikkend voegwoord verbindt dus twee niet-gelijkwaardige delen. 

Slide 7 - Tekstslide

Uitleg voegwoorden
Er zijn 5 nevenschikkende voegwoorden:
en, of, want, dus, maar

Van de onderschikkende voegwoorden zijn er flink meer. Hieronder een paar voorbeelden:
echter, desondanks, hoewel, toch, als, desalniettemin, mits, omdat, terwijl, etc.

Wat je dus het best kunt doen is de 5 nevenschikkende voegwoorden uit je hoofd leren. Alle andere woorden die delen met elkaar verbinden, zijn dus onderschikkende voegwoorden.

Slide 8 - Tekstslide

Noem de vijf nevenschikkende voegwoorden.

Slide 9 - Open vraag

Benoem het voegwoord.

Ik kan hier weinig aan toevoegen, dus houd ik mijn mond.

A
nevenschikkend voegwoord
B
onderschikkend voegwoord

Slide 10 - Quizvraag

Benoem het voegwoord.

Als je nu niet doorloopt, krijg je een knal.

A
nevenschikkend voegwoord
B
onderschikkend voegwoord

Slide 11 - Quizvraag

Benoem het voegwoord.

Ik twijfel eraan of het feest nog doorgaat.

A
nevenschikkend voegwoord
B
onderschikkend voegwoord

Slide 12 - Quizvraag

Benoem het voegwoord.

Ik ga naar huis, want ik moet nog huiswerk maken.

A
nevenschikkend voegwoord
B
onderschikkend voegwoord

Slide 13 - Quizvraag

Zelf aan de slag
Maak alle opdrachten in jouw leerroute van H4 grammatica woordsoorten of opdracht 1 t/m in je tekstboek.

Slide 14 - Tekstslide