In deze les zitten 12 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
Welk plaatje past bij de tekst?
(Visualiseren)
Slide 1 - Tekstslide
Welk jaartal zie je in deze alinea?
Markeer het jaartal in de tekst.
Leesopdracht
Lees de eerste vetgedrukte alinea.
Slide 2 - Tekstslide
Welke woorden zijn tijdwoorden?
Leesopdracht
Lees: Aan Knuffeldag ... Amerika mee. (regel 6 en 7)
A
alleen mensen
B
in Amerika
C
deden in
D
in het begin
Slide 3 - Quizvraag
Vul de goede tijdwoorden in bij 1,2,3. In ..1.. werd Knuffeldag bedacht. ..2.. deden alleen mensen in Amerika mee. ..3. deden ook andere landen mee.
Slide 4 - Open vraag
Welk tijdwoord zie je in regel 12?
Markeer het in de tekst.
Leesopdracht
Lees in tekst 1 de alinea Speciaal stofje.
Opdracht
Wat geeft dit tijdwoord aan?
handen omhoog: de volgorde waarin dingen gebeuren
handen omlaag: de volgorde waarin je dingen moet doen
Slide 5 - Tekstslide
Wat gebeurt er eerst en wat daarna? Schrijf de goede volgorde op. 1. Er gebeurt iets bijzonders. Je lijf maakt een speciaal stofje aan. 2.Er gebeurt iets naars. 3.Je slaat je arm om je vriendin heen. 4.Je vriendin is verdrietig.
Slide 6 - Open vraag
Welke twee tijdwoorden zie je?
Markeer ze in de tekst.
Welk tijdwoord zie je nog meer in deze alinea?
Markeer deze ook!
Leesopdracht
Lees: Vroeger vonden ... je is. (regel 20 en 21)
Opdracht
Wat is dus de volgorde van tijd van de 2 zinnen hieronder?
Handen omhoog: toen
Handen omlaag: nu
1. We vinden knuffelen gewoon fijn.
2. We weten dat knuffelen hartstikke gezond is.
Slide 7 - Tekstslide
Aan welke 4 woorden herken je de volgorde van tijd?
Markeer ze in de tekst.
Tip: bij stap 1 tot en met 4 staat er steeds één.
Leesopdracht
Lees tekst 2
Opdracht
Is de volgorde van tijd in tekst 2 belangrijk?
Handen omhoog: ja
Handen omlaag: nee
Staan er daarom veel/weinig tijdwoorden in de tekst?
Slide 8 - Tekstslide
Je ziet het tijdwoord 'tot slot'. Wat bedoelt de schrijver daarmee?
Leesopdracht
Lees stap 4 van tekst 2.
A
Je moet alleen knuffelen in een kamer die op slot kan.
B
Je moet als laatste weer goed op de ander letten.
C
Je moet altijd meteen weer stoppen met knuffelen.
D
Je moet nooit als eerste stoppen met knuffelen.
Slide 9 - Quizvraag
Welke tijdwoorden zie je in dit stukje?
Leesopdracht
Lees tekst 3.
Lees: Eerst stond ... alweer nat. (regel 3 t/m 10)
A
eerst, nu, terwijl
B
kindje, knuffel, bed
C
eerst, wachtte, nu
D
nu, terwijl, mijn
Slide 10 - Quizvraag
Wat gebeurt er tegelijkertijd?
A
De knuffel is mooi en nat.
B
De knuffel wacht en slaapt.
C
Het kindje ligt in bed en kiest een knuffel.
D
Het kindje slaapt en kwijlt
Slide 11 - Quizvraag
Is de volgorde van tijd belangrijk in dit stukje? Leg uit.
Leesopdracht
Lees in tekst 3: Toch hou ... mijn sas. (regel 11 en 12)