Quiz les 3

Quiz les 3
1 / 38
volgende
Slide 1: Tekstslide
BSP apothekersassistentenMBOStudiejaar 2

In deze les zitten 38 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Quiz les 3

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Een voorbeeld van een antiviraal middel is..
A
Flucloxacilline
B
Miconazol
C
Proguanil
D
Aciclovir

Slide 2 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

welk anti schimmel middel geeft een interactie met acenocoumarol?
A
aciclovir
B
clotrimazol
C
miconazol
D
terbenafine

Slide 3 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke uitspraak hoort bij virussen?
A
Virussen hebben geen zelfstandige stofwisseling.
B
Virussen werken specifiek (één virus op één bepaalde cel).
C
Virussen planten zich voort door middel van een gastheercel.
D
Alle drie de uitspraken horen bij virussen.

Slide 4 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

waarom zijn virussen niet te bestrijden met antibiotica?
A
omdat een virus een levend wezen is
B
omdat de virussen zich verstoppen in de cellen
C
omdat de infectiecyclus niet van toepassing is voor virussen
D
omdat virussen allemaal resistent geworden zijn

Slide 5 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Virussen kunnen zichzelf voortplanten
A
Juist
B
Onjuist

Slide 6 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Impetigo is een besmettelijke huidinfectie die veroorzaakt wordt door virussen
A
Juist
B
Onjuist

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Tot welke geneesmiddelen groep behoort Nystatine?
A
Anti-biotica
B
Anti-mycotica
C
Anti-emetica
D
Anticoagulantia

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Nystatine suspensie kan je het beste innemen...
A
Doorslikken en naspoelen met water
B
met een spuitje achter in de mond
C
Mengen met appelmoes
D
met een pipet in de mond druppelen

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe lang moet nystatine suspensie gebruikt worden?
A
gedurende 1 week
B
gedurende 2 weken
C
tot 1 week nadat de vlekjes verdwenen zijn
D
tot 2 weken nadat de vlekjes verdwenen zijn

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke klachten passen bij een vaginale schimmelinfectie?
A
Jeuk en pijn bij vrijen
B
Pijn in onderbuik of onderrug
C
Koorts, misselijkheid en diarree
D
Pusvorming of blaartjes rondom genitaliën

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Kan een vaginale schimmelinfectie vanzelf over gaan?
A
Ja, zolang je dagelijks met water wast
B
Nee, daar is medicatie voor nodig
C
Ja, zolang je dagelijks goed met zeep wast
D
Nee, allen bacteriële infecties gaan vanzelf over

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is orofaryngeale candidiasis?
A
Een parasitaire infectie in de darmen
B
Een schimmelinfectie in de mond en keelholte
C
Een virale infectie in de longen
D
Een bacteriële infectie in de oren

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is vulvovaginale candidiasis?
A
Een bacteriële infectie van de vagina
B
Een soa
C
Een schimmelinfectie van de vagina
D
Een ontsteking van de baarmoeder

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

welke antimycotica wordt alleen lokaal gebruikt?
A
fluconazol
B
clotrimazol
C
itraconazol
D
terbinafine

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de besmettingsweg van tetanus
A
Via de lucht
B
Via het maag- darmkanaal
C
Via een wond van grond of straatvuil of door een dierenbeet
D
Via de kat, het wordt ook kattenkrab ziekte genoemd

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Als je met iemand zoent die HIV heeft, kun je ook HIV krijgen
A
juist
B
onjuist

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Een koortslip infectie (Herpes simplex) kan je alleen overdragen als je blaasjes hebt
A
Waar
B
Niet waar

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe zorgt het Herpes Simplex Virus ervoor dat het levenslang in het lichaam aanwezig kan blijven?
A
Het virus zorgt ervoor dat MHC-I eiwitten niet goed werken
B
Het virus zorgt dat er minder MHC-I eiwitten worden geproduceerd
C
Het virus valt alle lichaamscellen aan, ook de nieuw geproduceerde cellen
D
Het virus gaat in huidcellen zitten, waardoor het immuunsysteem het virus niet kan vinden

Slide 19 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Waardoor wordt een koortslip uitgelokt?
A
Herpes simplex
B
Herpes zoster

Slide 20 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe lang moet je nog doorsmeren met terbinafine creme als de klachten zijn verdwenen?
A
Niet
B
Nog 1 week
C
Nog 2 weken
D
Nog 3 weken

Slide 21 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoelang duurt een orale terbinafine-behandeling van kalknagels aan de tenen?
A
1 - 4 weken
B
4 -6 weken
C
6 weken - 3 maanden
D
3 - 6 maanden

Slide 22 - Quizvraag

Meestal geen behandeling nodig maar indien wel: tussen de 6 weken en 3 maanden
Bij schimmelnagels wordt alleen behandeling geadviseerd als de klant hier erg veel last van heeft. De behandeling bestaat dan uit een oraal antischimmelmiddel. Meestal is behandeling echter niet nodig.
Welke middelen zijn in de handverkoop beschikbaar met als toepassing: voetschimmel?
A
miconazol en terbinafine
B
terbinafine en ketoconazol
C
clotrimazol en ketoconazol
D
terbinafine en metronidazol

Slide 23 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Tot welke farmacotherapeutische groep hoort Terbinafine?
A
Antibiotica
B
Antimycotica
C
Dermatocorticosteroïden
D
Antivirale middelen

Slide 24 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een spruw?
A
Infectie dat veroorzaakt wordt door een huidschimmel
B
Gevoelige huid
C
Achtergebleven shampoo of zeepresten
D
Poeder

Slide 25 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe lang moet je daktarin (miconazol) of nystatine gebruiken bij spruw?
A
7 dagen
B
14 dagen
C
tot de klachten weg zijn
D
tot 1 week nadat de klachten weg zijn

Slide 26 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welk middel krijgt een baby van 2 maanden tegen spruw?
A
nystatine suspensie
B
daktarin orale gel

Slide 27 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Zuigelingen kunnen last krijgen
van spruw. Spruw is een...
A
bacteriële infectie
B
schimmel infectie
C
virusinfectie

Slide 28 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat kun je doen om zwemmerseczeem te voorkomen?
A
Minder zwemmen
B
Meer zwemmen
C
Goed afdrogen
D
Geen slippers dragen

Slide 29 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is zwemmerseczeem?
A
bacteriële huidinfectie van de voeten
B
veel voorkomende schimmelinfectie van de voeten
C
veel voorkomend contacteczeem van de voeten
D
eczeem wat je alleen in het zwembad kan oplopen

Slide 30 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het verschil in werking tussen terbinafine en imidazoolderivaten (clotrimazol/miconazol)?
A
Terbinafine is een breedspectrum-antimycotica en imidazoolderivaten zijn smalspectrum-antimycotica
B
Terbinafine remt de groei van schimmels en imidazoolderivaten niet
C
Terbinafine doodt de schimmels en imidazoolderivaten niet
D
Terbinafine is alleen op recept en imidazoolderivaten is in de handverkoop

Slide 31 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Een voorbeeld van een antiviraal middel is..
A
Flucloxacilline
B
Miconazol
C
Proguanil
D
Aciclovir

Slide 32 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Waarvoor wordt valaciclovir gebruikt?
A
Behandeling van herpesinfecties
B
Behandeling van kanker
C
Behandeling van bacteriële infecties
D
Behandeling van schimmelinfecties

Slide 33 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de functie van immunostimulantia?
A
Het verlagen van de bloeddruk
B
Het behandelen van allergieën
C
Het verminderen van ontstekingen
D
Het stimuleren van het immuunsysteem

Slide 34 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de werking van virustatica?
A
Het behandelen van tumoren
B
Het remmen van virussen
C
Het remmen van bacteriën
D
Het stimuleren van het immuunsysteem

Slide 35 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke van de volgende aandoeningen wordt behandeld met valaciclovir?
A
Suikerziekte
B
Astma
C
Hartklachten
D
Gordelroos

Slide 36 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het verschil tussen een immunostimulant en een immunosuppressivum?
A
Een immunostimulant heeft geen effect op het immuunsysteem.
B
Een immunostimulant en een immunosuppressivum zijn hetzelfde.
C
Een immunostimulant onderdrukt het immuunsysteem, terwijl een immunosuppressivum het immuunsysteem stimuleert.
D
Een immunostimulant stimuleert het immuunsysteem, terwijl een immunosuppressivum het immuunsysteem onderdrukt.

Slide 37 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Goed gedaan!

Slide 38 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies