Over taal - blok 4

Over taal - blok 4
1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 2

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Over taal - blok 4

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan wij/jullie vandaag doen? 
  • Wij gaan de afspraken en regels bespreken. 
  • Wij gaan de leerdoelen van deze les bespreken. 
  • jullie krijgen uitleg over de theorie van over taal, blok 4.
  • Jullie gaan een samenwerkingsopdracht maken. 
  • Jullie gaan zelfstandig het huiswerk maken. 
  • Evaluatie 

Slide 2 - Tekstslide

Afspraken en regels
Je bent op tijd in de les!
Telefoon thuis of in de kluis!
Opgeladen Chromebook
1e keer waarschuwing --> 2e keer strafwerk --> 3e keer nablijven
Geen kauwgom of snoep --> nu kan het nog in de prullenbak
Je mag een slokje water drinken, maar vraag eerst even om toestemming --> flesje water zit in je tas.
Als er iemand aan het woord is, zijn jullie stil!
wij letten op ons volume 

Slide 3 - Tekstslide

Leerdoelen 
Na deze les: 
  • begrijp je de betekenis van verschillende schooltaalwoorden;
  • begrijp je de betekenis van verschillende woorden uit leesteksten;
  • weet je wat vaktaalwoorden zijn;
  • kun je als en dan op de goede manier gebruiken.

Slide 4 - Tekstslide

Over taal - blok 4 
  • Schooltaalwoorden 
  • Woorden uit teksten 
  • Stappenplan moeilijke woorden 
  • Trappen van vergelijking 
  • Gebruik van als en dan  
  • Vaktaal 

Slide 5 - Tekstslide

Schooltaalwoorden 
Op school gebruik je woorden die je thuis meestal niet gebruikt --> schooltaalwoorden. Deze woorden heb je bij alle vakken nodig.

Slide 6 - Tekstslide

Waarom zijn schooltaalwoorden belangrijk?
A
Schooltaalwoorden zijn moeilijk.
B
Schooltaalwoorden worden vaak gebruikt op school.
C
Schooltaalwoorden zijn gemakkelijk.
D
Schooltaalwoorden zijn saai.

Slide 7 - Quizvraag

Wat betekent: afkorting?

A
een woord in het kort
B
bijvoorbeeld
C
te weinig
D
een onbekende persoon leren kennen

Slide 8 - Quizvraag

Welk woord past in de zin?
De docent .......... dat de leerling de telefoon in de telefoonbak moet doen.
A
maakt kennis met
B
geeft aan
C
hoofdzakelijk
D
maatregelen

Slide 9 - Quizvraag

Woorden uit teksten 
Woorden uit teksten zijn woorden die je in teksten tegenkomt. Soms zie je lastige, nieuwe woorden in teksten. Als je deze woorden tegenkomt, gebruik je het stappenplan moeilijke woorden. 

Slide 10 - Tekstslide

Stappenplan moeilijke woorden 

Slide 11 - Tekstslide

Trappen van vergelijkingg

Slide 12 - Tekstslide

Trappen van vergelijkingg

Slide 13 - Tekstslide

TRAPPEN VAN VERGELIJKING

Slide 14 - Tekstslide

Als - na de stellende trap
Voorbeeld: Hij is even groot als zijn vader.
                       Suus is even aardig als haar moeder. 

Dan - na de vergrotende trap 
Voorbeeld: Hij is groter dan zijn vader .
                        Suus is aardiger dan haar moeder.

Slide 15 - Tekstslide

Gebruik dan na: 

  • de vergrotende trap: meer dan, kleiner dan, mooier dan
  • ander, andere en anders: het is anders dan ik dacht


Slide 16 - Tekstslide

Gebruik als na: 
  • net zo en even: net zo groot als, even mooi als
  • niet zo: niet zo groot als
  • drie keer, vier keer zo: vier keer zo groot als


Slide 17 - Tekstslide

als of dan?
Zij is echt veel slimmer als/dan ik.
A
als
B
dan

Slide 18 - Quizvraag

als of dan?
Mevrouw de Vries is even groot als/dan meneer Jansen.
A
als
B
dan

Slide 19 - Quizvraag

Als of dan?
Ik vind voetbal net zo leuk als/dan basketbal.

A
als
B
dan

Slide 20 - Quizvraag

als of dan?
Je bent heel anders als/dan ik dacht.
A
als
B
dan

Slide 21 - Quizvraag

Vaktaal 
Elk vak heeft eigen woorden. 
Taal die bij een vak hoort, is vaktaal. 
Een bakker praat over chocoladewerk en een kapper over stylen. 

Slide 22 - Tekstslide

Vul in welk beroep bij de volgende woorden hoort.
burgerlijk wetboek, verdediging, alibi, kort geding, justitie
A
verpleegkundige of arts
B
advocaat of rechter
C
regisseur
D
steward(ess)

Slide 23 - Quizvraag

Vul in welk beroep bij de volgende woorden hoort.
katheter, diagnose, bloeddruk, revalidatie, injectie
A
verpleegkundige of arts
B
advocaat of rechter
C
regisseur
D
steward(ess)

Slide 24 - Quizvraag

Samenwerkingsopdracht 

Slide 25 - Tekstslide

Aan de slag! 
  • Je gaat de opdrachten van over taal van blok 4 maken. 
  • Ben je klaar? Dan ga je aan Numo werken. 

Slide 26 - Tekstslide

Evaluatie 

Slide 27 - Tekstslide