Over Taal blok 3

Nlds - T1 - Over Taal blok 3
1 / 13
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo g, tLeerjaar 1

In deze les zitten 13 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Nlds - T1 - Over Taal blok 3

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoelen:
-Je begrijpt de betekenis van verschillende schooltaalwoorden;
-Je begrijpt de betekenis van verschillende woorden uit teksten;
-Je kunt de grondwoorden in een woordenboek gebruiken;
-Je weet wat de 'trappen van vergelijking' zijn;
-Je kan uitleggen wat een samenstelling is.

Slide 2 - Tekstslide

Schooltaalwoorden
Maak opdracht 29 en 30 van bladzijde 130 en 131. Hier vind je de schooltaalwoorden van blok 3.

Op bladzijde 132 zie je een stappenplan om de betekenis van moeilijke woorden op te zoeken. Hier hoort opdracht 31 bij; maak deze opdracht.

Slide 3 - Tekstslide

Stappenplan moeilijke woorden
ALs je een woord tegenkomt dat je niet kent, dan kan je dat in het woordenboek opzoeken. Maar dat is niet altijd nodig. Je kan ook de volgende stappen volgen:

Stap 1: Lees een stukje terug of verder en kijk of het woord wordt uitgelegd.

Slide 4 - Tekstslide

Stappenplan moeilijke woorden
Stap 2: Kijk naar bekende stukjes in het woord

Stap 3: Kijk naar de plaatjes bij de tekst

Stap 4 Vraag de betekenis of zoek de betekenis op in het woordenboek.

Slide 5 - Tekstslide

Grondwoorden I
In het woordenboek kan je de betekenis van woorden opzoeken. Je kijkt dan bij bij de basisvorm van het woord. Je noemt dat ook wel het grondwoord.

-Bij werkwoorden is het grondwoord altijd het hele werkwoord 
-Bij zelfstandige naamwoorden is het grondwoord altijd in enkelvoud

Slide 6 - Tekstslide

Grondwoorden II
Voorbeelden:
Er bevonden zich veel mensen in de kerk.
Zoek op: bevinden

Die apparaatjes zijn wel heel erg klein.
Zoek op: apparaat

Slide 7 - Tekstslide

Grondwoorden III
Maak opdracht 32 van bladzijde 133.

De antwoorden van alle opdrachten zet ik volgende week in magister.

Slide 8 - Tekstslide

Trappen van vergelijking I
De trappen van vergelijking worden gebruikt om twee of meer zaken met elkaar te vergelijken. Je kent het vast nog wel van de basisschool:

jong - jonger- jongst
klein - kleiner - kleinst
stil - stiller - stilst


Slide 9 - Tekstslide

Trappen van vergelijking II
Maak opdracht 33 die op bladzijde 134 staat. Voorbeeld:

1. oud - ouder - oudst
2. smal - smaller - smalst

Slide 10 - Tekstslide

Samenstellingen I
Veel woorden kan je aan elkaar vastplakken en dan heb je een nieuw woord. Zo'n woord noem je een samenstelling. Kijk maar eens:
bos + vrucht = bosvrucht
laptop + tas = laptoptas
kwark + taart = kwarktaart

Slide 11 - Tekstslide

Samenstellingen II
Maak opdracht 35 van bladzijde 135.

Dit is de laatste opdracht voor deze week.

Slide 12 - Tekstslide

Je hebt geleerd:
-Je begrijpt de betekenis van verschillende schooltaalwoorden;
-Je begrijpt de betekenis van verschillende woorden uit teksten;
-Je kan het stappenplan 'moeilijke woorden' gebruiken;
-Je kunt de grondwoorden in een woordenboek gebruiken;
-Je weet wat de 'trappen van vergelijking' zijn;
-Je weet wat een samenstelling is.

Slide 13 - Tekstslide