2223 4V les 4: Zomerhuis met zwembad, les 1 theorie

Les 1
1 / 12
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

In deze les zitten 12 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Les 1

Slide 1 - Tekstslide

Noteer je 5 vragen/opmerkingen over Zomerhuis met zwembad

Slide 2 - Open vraag

Welke literaire begrippen
ken je nog van vorig jaar?

Slide 3 - Woordweb

Welke verwachtingen had je bij dit boek, op basis van de titel en de omslag?

Slide 4 - Open vraag

Verhaalanalyse
Voor het analyseren van romans, novelles en verhalen en het maken van een goed leesverslag is het noodzakelijk dat je kennis hebt van een aantal literaire begrippen waarmee je de structuur, samenhang van een verhaal kan weergeven.
Voor de analyse behandelen we in de drie LessonUps onder meer: personages, tijd en spanning, ruimte en handeling, perspectief en verteller, thematiek en stijl, foregrounding, leeshouding.

Slide 5 - Tekstslide

Personages
  • Hoofd- en bijfiguren zijn personages in een roman of verhaal. We maken onderscheid tussen karakters (round characters) en types (flat characters).
  • Stel vast wie/wat de belangrijkste hoofdperso(o)n(en) en bijperso(o)n(en) zijn. Wat zijn hun onderlinge relaties? Beschrijf zowel het uiterlijk als innerlijk.
  • Als een hoofdpersoon niet uitnodigt tot identificatie spreek je van een antiheld.
  • Van een karakter kom je veel over zijn gevoelens en gedachten te weten.
  • Een karakter maakt een ontwikkeling door. Types leer je oppervlakkig kennen en vooral het uiterlijk wordt beschreven.
  • Als de naam van een verhaalfiguur een extra betekenis heeft spreek je van een speaking name. -> Identificatie (je kunnen inleven in de hoofdfiguur) is erg belangrijk voor de spanning in een verhaal.

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Video

Tijd

Een schrijver speelt met de tijd om het verhaal spannend te maken.
Worden de gebeurtenissen in de volgorde verteld waarin ze zich hebben afgespeeld, dan noem je het chronologisch verteld. Als dit niet gebeurt, is het verhaal: niet-chronologisch verteld.
Een flashback onderbreekt de chronologie van een verhaal, is een terugblik in het verleden.
Een flashforward verwijst naar iets wat nog te gebeuren staat.

Als de schrijver stukken tijd samenvat in een aantal woorden spreek je van tijdverdichting.
Je spreekt van een tijdsprong als de schrijver periodes overslaat (regels wit) en daar geen woorden aan besteedt.




Slide 8 - Tekstslide

Tijdvertraging, vertelde tijd, verteltijd
Laat de schrijver de gebeurtenissen langer duren dan ze normaal aan tijd gekost zouden hebben dan maakt hij gebruik van tijdvertraging.
De vertelde tijd geeft aan hoelang de gebeurtenissen hebben geduurd (uren, dagen, jaren…).
De verteltijd is de tijd die schrijver nodig heeft om het verhaal te vertellen ( je drukt de verteltijd uit in regels, pagina’s).

Slide 9 - Tekstslide

Open plekken
Open plekken zijn plekken in een verhaal die vragen oproepen bij de lezer. Bepaalde informatie kan tegenstrijdig zijn en de lezer moet er dan achter komen wat juist is. Ook kan een schrijver bepaalde informatie achterhouden.
Een lezer kan zich ook afvragen waarom een personage zich gedraagt zoals hij zich gedraagt. Het zijn dus nog niet ingevulde stukken van een verhaal die je als lezer wil invullen.
Open plekken zorgen voor spanning, zorgen ervoor dat een lezer wil weten hoe het verhaal verder gaat.

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Video

Aan de slag
  • Vorm een groepje met 3-4 medeleerlingen. Deze groep blijft gelijk voor de drie Zomerhuislessen.
  • Bespreek in groepjes de vijf vragen en opmerkingen die je tijdens het lezen van H1 t/m 11 hebt opgeschreven.
  • Welke vragen had jij en wat viel je op (opmerkingen)? Maak hier kort wat aantekeningen over in je schrift, zodat je later nog weet wat jullie ongeveer hebben besproken.

Slide 12 - Tekstslide