toets hfst 6 elasticiteiten

Toets hfst 6 elasticiteiten
1 / 11
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 11 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Toets hfst 6 elasticiteiten

Slide 1 - Tekstslide

Twee beweringen over externe effecten.
I. Autorijden heeft slechts negatieve externe effecten.
II. Toename van het autoverkeer leidt tot een toename van maatschappelijke kosten.
Welke bewering(en) is/zijn goed?

A
Beide zijn goed
B
I is goed en II is fout
C
I is fout en II is goed
D
Beide zijn fout

Slide 2 - Quizvraag

Twee beweringen over prijselasticiteit en omzet.
I. Bij prijsinelastische goederen zal een prijsdaling leiden tot een omzetstijging.
II. Bij prijselastische goederen zal een prijsstijging leiden tot een omzetdaling.
Welke bewering(en) is/zijn goed?

A
Beide zijn goed
B
I is goed en II is fout
C
I is fout en II is goed
D
Beide zijn fout

Slide 3 - Quizvraag

Twee beweringen over prijselasticiteit en soorten goederen.
I. Noodzakelijke goederen zijn prijsinelastisch.
II. Luxe goederen zijn altijd prijselastisch.
Welke bewering(en) is/zijn goed?

A
Beide zijn goed
B
I is goed en II is fout
C
I is fout en II is goed
D
Beide zijn fout

Slide 4 - Quizvraag

Een winkelier heeft onderzocht dat de vraag naar een product 1.200 stuks is bij een prijs van € 15.
Hij verhoogt de prijs naar € 18; nu blijkt de vraag naar dat product 1.000 stuks.
Bereken de prijselasticiteit van de vraag naar dit product.(in een decimaal)

Slide 5 - Open vraag

complementair goed
substitutie goed
kruislingse elasticiteit onder de nul
kruislingse elasticiteit boven de nul 

Slide 6 - Sleepvraag

Een winkelier heeft onderzoek gedaan naar de prijselasticiteit van de vraag naar een product .
Bij een prijs van € 15 en een vraag van 900 stuks is de prijselasticiteit van de vraag naar dat product(Ev) gelijk aan -1,5.
Bereken de vraag naar dit product als de prijs daalt naar € 12 .

Slide 7 - Open vraag

De prijselasticiteit van de vraag naar een bepaald product is -0,25.
Dit betekent

A
dat de gevraagde hoeveelheid daalt met 25, als de prijs 100 stijgt.
B
dat de prijs daalt met 25, als de gevraagde hoeveelheid met 100 stijgt.
C
dat de prijs daalt met 2%, als de gevraagde hoeveelheid met 8% stijgt.
D
dat de gevraagde hoeveelheid daalt met 2%, als de prijs 8% stijgt.

Slide 8 - Quizvraag

Als het gemiddeld besteedbaar inkomen in Nederland daalt van € 30.000 naar € 28.500, daalt de vraag naar dvd's met 10%. De inkomenselasticiteit van de vraag naar dvd's is dan ....

Slide 9 - Open vraag

De prijselasticiteit van dvd's heeft een waarde van -1,35. Een paar grote winkelketens overwegen een prijsdaling. Als gevolg van de prijsdaling mag men verwachten, dat ...

A
de afzet stijgt en de omzet stijgt
B
de afzet daalt en de omzet stijgt.
C
de afzet stijgt en de omzet daalt.
D
de afzet daalt en de omzet daalt.

Slide 10 - Quizvraag

luxe goed
Primair goed
Inferieur goed

Slide 11 - Sleepvraag