Vraag en aanbod inkomenselasticiteit en kruislingse prijselasticiteitvan de vraag

Vraag en aanbod inkomenselasticiteit en
kruislingse prijselasticiteitvan de vraag
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Vraag en aanbod inkomenselasticiteit en
kruislingse prijselasticiteitvan de vraag

Slide 1 - Tekstslide

Kruislingse elasticiteit van de vraag: de vraag naar een product hangt ook af van de prijs van andere producten.
Dit is het geval bij substitutiegoederen (goederen die elkaar vervangen).
En daarnaast bij complementaire goederen.
Dit zijn goederen die elkaar aanvullen (printers en inkt bijv.)

       =   %verandering van de vraag naar goed X
             % verandering van de prijs van goed Y
Ek

Slide 2 - Tekstslide

Prijselasticiteit en de omzet
Inelastisch: prijs verhogen, zorgt voor omzet verhogen; prijs verlagen, zorgt voor omzet verlagen


Elastisch: prijs verhogen, zorgt voor omzet verlagen; prijs verlagen, zorgt voor omzet verhogen

Slide 3 - Tekstslide

Kruislingse elasticiteit
Kruislings prijselasticiteit (Ek) bereken je door:
% verandering Qv product A
--------------------------------
% verandering P product B


Slide 4 - Tekstslide

Kruislingse elasticiteit

Brood en margarine zijn..
A
Complementair; positieve Ek
B
Complementair; negatieve Ek
C
Substitueerbaar; positieve Ek
D
Substitueerbaar; negatieve Ek

Slide 5 - Quizvraag

Kruislingse elasticiteit: voorbeeld
Complementaire goederen (Ek <0) 
P koffie ↑ → Q koffiemelk ↓

Substitutiegoederen (Ek >0)
P benzine ↑ → Q treinkaartjes ↑

Slide 6 - Tekstslide

De kruislingse elasticiteit is -1,4.
Bewering: “Het gaat hierbij om complementaire goederen. “
A
De bewering is juist, want de kruiselingse elasticiteit is negatief.
B
De bewering is juist, want kruiselingse elasticiteit is kleiner dan -1.
C
De bewering in onjuist, want bij complementaire goederen is elasticiteit positief
D
De bewering is onjuist, want bij complementaire goederen is elasticiteit groter dan 1

Slide 7 - Quizvraag

Er bestaat ook een verband tussen de gevraagde hoeveelheid en het inkomen: de inkomenselasticiteit van de vraag --> Ey of Ei
Als je inkomen omhoog gaat, koop je dan ook van alles meer ? Het antwoord is nee.

(1) Primaire goederen: goederen die je nodig hebt om te kunnen leven. Het verband tussen de vraag en het inkomen is positief, maar vanaf een bepaald inkomen is er sprake van verzadiging.

vb. Je zal meer boodschappen halen, maar niet oneindig. Want meer dan je op kan (of past in je koelkast) doe je niet.

Primaire goederen reageren relatief niet sterk op een inkomensverandering. Ze zijn dus inelastisch.

Inkomenselasticiteit (11,12)

Slide 8 - Tekstslide

(2) Luxe goederen: goederen die niet noodzakelijk zijn, maar die het leven aangenamer maken. Het verband tussen de vraag en het inkomen is positief

Vb. Bepaalde producten kopen mensen pas als ze een hoger inkomen hebben, bij een lager inkomen beperken ze zich tot het noodzakelijke (primaire goederen).

Luxe goederen reageren relatief sterk op een inkomensverandering. Ze zijn dus elastisch.

Inkomenselasticiteit (11,12)

Slide 9 - Tekstslide

(3) Inferieure goederen: Inferieure goederen zijn goederen waarvan je minder gaat kopen als het inkomen stijgt. Het verband tussen vraag en inkomen is negatief.






Inferieure goederen reageren verschillend op een inkomensverandering, maar de Ey is altijd negatief vanwege het negatieve verband.
Vb. Uit onderzoek is gebleken dat we minder gehakt en aardappelen kopen als ons inkomen stijgt. Je eet wel net zo veel, maar je kiest andere, vaak duurdere, producten.
Vb2. Een vakantie in NL doe je minder vaak als je inkomen stijgt, een vakantie in het buitenland juist vaker.
Vb3. Als je een hoger inkomen hebt koop je eerder een vrijstaande woning, dan een appartement, rijtjeswoning of sociale huurwoning.
Inkomenselasticiteit (11,12)

Slide 10 - Tekstslide

Inkomenselasticiteit.
De inkomenselasticiteit is een vermenigvuldigingsfactor die aangeeft in welke mate de uitgaven voor een bepaald product reageren op een inkomensverandering.

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

Formule

Slide 14 - Tekstslide

Voorbeeld:
door een inkomensstijging van 5% neemt de vraag naar een bepaald goed met 2,5% toe. De inkomenselasticiteit bedraagt dan + 0,5.

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide

Wat gebeurt er met de omzet?
TO = P * Q 
Bij een prijselastische vraag zal een prijsverhoging leiden tot een omzet
Een prijsdaling zal bij een prijselastische vraag juist leiden tot een omzet
Bij een prijsinelastische vraag zal een prijsverhoging juist leiden tot een omzet
Een prijsdaling zal bij een prijsinelastische vraag juist leiden tot een omzet
daling
daling
stijging
stijging

Slide 19 - Sleepvraag

  • Als prijs van goed A stijgt, stijgt vraag naar goed B. 
  • Dit zijn substitutiegoederen
  • Goederen die ongeveer dezelfde behoefte vervullen. 


  • Als prijs van goed A stijgt, daalt vraag naar goed B. 
  • Dit zijn complementaire goederen: 
  • Goederen die bij elkaar horen (elkaar aanvullen). 

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Video