Woordsoorten

Woordsoorten
olw, blw, zn, zn-e, hww, zww, bn, vz, pers. vnw, bez. vnw
1 / 10
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 10 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Woordsoorten
olw, blw, zn, zn-e, hww, zww, bn, vz, pers. vnw, bez. vnw

Slide 1 - Tekstslide

Benoem van de onderstaande zin zo veel mogelijk woorden.

Yasmin heeft haar leuke boek gisteren niet in de woonkamer gevonden.

Slide 2 - Open vraag

Lidwoord - olw & blw
Lidwoorden: de, het, een.

Onbepaald lidwoord: de, het.
Bepaald lidwoord: een.

een boek
het boek

Slide 3 - Tekstslide

Zelfstandig naamwoord: zn & zn-e
Een zelfstandig naamwoord (zn) is een woord voor een mens (kleuter), dier (walvis), plant (tulp), ding (bureau), gevoel (verdriet) of begrip (jaar).

Een eigennaam (zn-e) is ook een zelfstandig naamwoord: Emma, Parijs, Rembrandt, Ierland.

Een zelfstandig naamwoord heeft meestal een enkelvoud en een meervoud: egel – egels; verhaal – verhalen.
Je kunt er vaak een verkleinwoord van maken: egel – egeltje; verhaal – verhaaltje.
Je kunt er vaak de, het of een voor zetten: de egel – een egel; het verhaal – een verhaal.

Slide 4 - Tekstslide

Werkwoord: zww & hww
Als in een zin met een werkwoordelijk gezegde maar één werkwoord (= de persoonsvorm) staat, is dat ene werkwoord een zelfstandig werkwoord:
  • Vanavond eten (zww) we pizza met zalm.

Als er meer werkwoorden in zo’n zin staan, staat ergens achter in de zin één zelfstandig werkwoord. Alle overige werkwoorden, dus ook de persoonsvorm, zijn hulpwerkwoorden:
  • Vanavond kunnen (hww) we pizza met zalm eten (zww).
  • Vanavond zouden (hww) we pizza met zalm kunnen (hww) eten (zww).

Slide 5 - Tekstslide

Bijvoeglijk naamwoord

Slide 6 - Tekstslide

Voorzetsel

Slide 7 - Tekstslide

Persoonlijk voornaamwoord

Slide 8 - Tekstslide

Bezittelijk voornaamwoord

Slide 9 - Tekstslide


Slide 10 - Open vraag