Week 11




Vandaag:
- we bekijken hoe we werken met het boek
- we bekijken de taak
- instructie Lees- en luisterstrategieën
- opdrachten 1 en 2 doen we klassikaal
- opdrachten 4 en 5 maak je zelfstandig
- evaluatie





Je legt klaar:
- iPad in de aanslag (dicht)
- agenda
- 2 A4 schriften
- pen
Week 11

timer
4:30
Aan het einde van deze week kan jij:
- het zelfstandig werkwoord en het hulpwerkwoord in een zin benoemen.
Klaar?
- lezen
Vandaag:
- zelfstandig werken

Volgende week: leesboek mee!
Je legt klaar:
- iPad
- Nieuw Nederlands
- werkschrift
- etui
- leesboek
hulp? check het eerst bij een groepsgenoot!
Grammatica §6: 1, 2, 3, 5, 6
Interview
v: 1, 2, 3, 4, 6

1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les




Vandaag:
- we bekijken hoe we werken met het boek
- we bekijken de taak
- instructie Lees- en luisterstrategieën
- opdrachten 1 en 2 doen we klassikaal
- opdrachten 4 en 5 maak je zelfstandig
- evaluatie





Je legt klaar:
- iPad in de aanslag (dicht)
- agenda
- 2 A4 schriften
- pen
Week 11

timer
4:30
Aan het einde van deze week kan jij:
- het zelfstandig werkwoord en het hulpwerkwoord in een zin benoemen.
Klaar?
- lezen
Vandaag:
- zelfstandig werken

Volgende week: leesboek mee!
Je legt klaar:
- iPad
- Nieuw Nederlands
- werkschrift
- etui
- leesboek
hulp? check het eerst bij een groepsgenoot!
Grammatica §6: 1, 2, 3, 5, 6
Interview
v: 1, 2, 3, 4, 6

Slide 1 - Tekstslide


Koen: §7, §8                       Robin: §8
Valente: §8                                               







Elk woord een eigen soort.
Er zijn veel verschillende woordsoorten:
zelfstandig naamwoord - lidwoord - bijvoeglijk naamwoord - zelfstandig werkwoord - hulpwerkwoord - persoonlijk voornaamwoord - bezittelijk voornaamwoord - voorzetsel - bijwoord

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Woordsoorten
Leerjaar 1
zn                = zelfstandig naamwoord                             - mens, dier, ding, gevoel, etc
zn-e            = zelfstandig naamwoord eigennaam   - voor- of achternaam, Ronerborg, Pepsi, Drenthe
blw              = bepaald lidwoord                                          - de, het
olw              = onbepaald lidwoord                                     - een
bn                = bijvoeglijk naamwoord                               - rode, grote, lieve, grappige
st.bn           = stoffelijk bijvoeglijk naamwoord            - houten, gouden, bakstenen, zijde
zww            = zelfstandig werkwoord                               - zegt wat iets of iemand doet
hww            = hulpwerkwoord                                              - helpt het zww: alle andere werkwoorden in de zin
kww            = koppelwerkwoord                                         - vorm van zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen
pers.vnw  = persoonlijk voornaamwoord                     - ik/mij/me, jij/je/jou, u, hij/hem, zij/haar, het, wij/we/ons, jullie, zij/ze/hun/hen
bez.vnw    = bezittelijk voornaamwoord                       - mijn, je/jouw, uw, zijn, haar, ons/onze, jullie, uw, hun
vz                 = voorzetsel                                                         - plaats, tijd, reden - onderdeel van een zinsdeel
bw               = bijwoord                                                             - plaats, tijd, reden, vraag, onzekerheid, ontkenning - een eigen zinsdeel

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Zelfstandig werkwoord (zww) &Hulpwerkwoord (hww)                  
Een zelfstandig werkwoord (zww) zegt wat iets of iemand doet (werken, gamen, blaffen) of overkomt (krijgen, struikelen). Het heeft een duidelijke betekenis.

Een hulpwerkwoord (hww) komt voor in elke zin met meer dan één werkwoord. Dat is vaak de persoonsvorm. Ze ‘helpen’ om het gezegde te maken: hebben, kunnen, mogen, moeten, willen, worden, zijn, zullen.

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Zelfstandig werkwoord (zww) & Hulpwerkwoord (hww)
Bij het tankstation heeft de chauffeur een krant gekocht

In deze zin is gekocht een zelfstandig werkwoord (zww), want dat geeft aan wat iemand doet. Het geeft de zin zijn betekenis.

De persoonsvorm heeft is een hulpwerkwoord (hww). Deze helpt het zelfstandige werkwoord, omdat het woord 'gekocht' niet alleen kan zijn.

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Zelfstandig werkwoord (zww) & Hulpwerkwoord (hww)
Zo herken je het zelfstandig werkwoord en het hulpwerkwoord:

Als in een zin met een werkwoordelijk gezegde maar één werkwoord (= de persoonsvorm) staat, is dat ene werkwoord een zelfstandig werkwoord:
- Vanavond eten (zww) we pizza met zalm. -

Als er meer werkwoorden in zo’n zin staan, staat ergens achter in de zin één zelfstandig werkwoord. Alle overige werkwoorden, dus ook de persoonsvorm, zijn hulpwerkwoorden:
- Vanavond kunnen (hww) we pizza met zalm eten (zww). -
- Vanavond zouden (hww) we pizza met zalm kunnen (hww) eten (zww). -

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden?

Slide 7 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Persoonlijk voornaamwoord (pers.vnw) & bezittelijk voornaamwoord (bez.vnw)

Een persoonlijk voornaamwoord (pers.vnw) duidt een persoon of ding aan: 
ze gaat naar de tandarts - hij is lui - zij zijn een dag weg - deze pen is van mij.

Een bezittelijk voornaamwoord (bez.vnw) geeft aan van wie iets is. Het staat altijd vóór het zelfstandig naamwoord waar het bij hoort: 
met haar moeder -  jouw nieuwe tas - onze vrienden - dit is mijn vulpen.

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Persoonlijk voornaamwoord (pers.vnw) & bezittelijk voornaamwoord (bez.vnw)

Lieke zegt dat ze altijd met haar moeder naar de tandarts gaat.

In deze zin zijn ze en haar voornaamwoorden. Ze wijzen allebei terug naar Lieke.
ze = persoonlijk voornaamwoord
haar = bezittelijk voornaamwoord

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Persoonlijk voornaamwoord (pers.vnw) & bezittelijk voornaamwoord (bez.vnw)

Slide 10 - Tekstslide

In het schema zie je dat je, haar, ons, jullie en hun zowel persoonlijk als bezittelijk voornaamwoord kunnen zijn. Je kunt de woordsoort bepalen door het woord te vervangen.

Een persoonlijk voornaamwoord kun je vervangen door hij of hem.
– Is deze auto van jullie (pers.vnw )? → Is deze auto van hem?

Een bezittelijk voornaamwoord kun je vervangen door zijn.
– Is dit je (bez.vnw) jas? → Is dit zijn jas?
Persoonlijk voornaamwoord (pers.vnw) & bezittelijk voornaamwoord (bez.vnw)

Let op: het woord het is persoonlijk voornaamwoord als het niet bij een zelfstandig naamwoord hoort, dus geen lidwoord is, en wel een duidelijke betekenis heeft:

- Dit verhaal is interessant, dus ik heb het (= dit verhaal) aandachtig gelezen. 
- Het verhaal is interessant, dus ik ben aandachtig gaan gelezen

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

voorbeelden van
zelfstandig naamwoorden

Slide 12 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Zelfstandig naamwoord 
Een zelfstandig naamwoord (zn) is een woord voor mensen, dieren, planten, dingen, gevoelens of begrippen.

Een zelfstandig naamwoord eigennaam (zn-e) is een zelfstandig naamwoord met een echte naam: Lisa, Parijs, Rembrandt, Ierland.


Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Zo herken je een zelfstandig naamwoord
- Een zelfstandig naamwoord heeft meestal een enkelvoud en meervoud: 
egel – egels; verhaal – verhalen.

- Je kunt er vaak een verkleinwoord van maken: 
egel – egeltje; verhaal – verhaaltje.

- Je kunt er vaak de, het of een voor zetten: 
de egel – een egel; het verhaal – een verhaal.

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

voorbeelden van
lidwoorden

Slide 15 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Lidwoorden
Er zijn drie lidwoorden: de, het en een. 

Een lidwoord (lw) hoort altijd bij een zelfstandig naamwoord: het (lw) raadsel (zn). Soms staan tussen het lidwoord en het zelfstandig naamwoord nog andere woorden: een (lw) erg moeilijk raadsel (zn).
De woorden de en het zijn bepaald lidwoord (blw), want bij de pen en het boek weet je precies welke pen en welk boek bedoeld worden. Bij een pen en een boek weet je dat niet. Daarom is een onbepaald lidwoord (olw).



Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Lidwoorden 
Let op! Uitzonderingen:

- Het woord het is geen lidwoord als het niet bij een zelfstandig naamwoord hoort: – Het is nog vroeg, maar het is buiten al donker.

- Het woord een is geen lidwoord als je het uitspreekt als 1: een van de leerlingen.


Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

voorbeelden van
bijvoeglijk naamwoorden

Slide 18 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Bijvoeglijk naamwoord 
Een bijvoeglijk naamwoord (bn) zegt iets over een zelfstandig naamwoord: Een mooie stad -> mooie zegt iets over stad.

Een stoffelijk bijvoeglijk naamwoord (st.bn) zegt van welke stof iets gemaakt is: zilveren kettingen, een wollen vest.



Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Zo herken je een bijvoeglijk naamwoord
- Een bijvoeglijk naamwoord staat vaak vóór het zelfstandig naamwoord:
Dat is een goed boek (zn) over een belangrijk onderwerp (zn).

- Soms staat het bijvoeglijk naamwoord achter het zelfstandig naamwoord:
Dit boek (zn) is goed en het onderwerp (zn) ervan is belangrijk.

- Een bijvoeglijk naamwoord heeft vaak een korte vorm (zonder e) en een lange vorm (met een e): geweldig – geweldige; saai – saaie; knap – knappe.

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Zo herken je een bijvoeglijk naamwoord
- Een bijvoeglijk naamwoord kent meestal de ‘trappen van vergelijking’: stellende trap (aardig) – vergrotende trap (aardiger) – overtreffende trap (aardigst).

- Een stoffelijk bijvoeglijk naamwoord heeft maar één vorm en eindigt meestal op -en: bronzen, katoenen. 
Maar niet als het uit een andere taal komt of een nog niet zo lang bestaande stof aanduidt: een suède tas, een fleece vest. 

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Boekenatelier
  • We werken toe naar een boekenatelier over een leesboek. 
  • Je mag zelf een boek kiezen, maar deze moet wel bij havo leerjaar 1 passen. 
  • Je laat woensdag 14 februari aan mij weten welk boek je hebt gekozen.

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies




Vandaag:
- we bekijken hoe we werken met het boek
- we bekijken de taak
- instructie Lees- en luisterstrategieën
- opdrachten 1 en 2 doen we klassikaal
- opdrachten 4 en 5 maak je zelfstandig
- evaluatie





Je legt klaar:
- iPad in de aanslag (dicht)
- agenda
- 2 A4 schriften
- pen
Week 16

timer
1:30
Je leert:
- het genre, aspecten van fictie/non-fictie, perspectief en personages herkennen in een verhaal
- het verzorgen van een mondelinge presentatie
Klaar?
- Nakijken
- Thema D afmaken
- puzzel
lezen
Vandaag:
- werken aan je poster -> kijk in je mapje wat er op de poster wordt verwacht 


Je legt klaar:
etui
leesboek

hulp? check het eerst bij een groepsgenoot!
Poster Boekenatelier


1. Schets
- titel, auteur, plaatje, genre, 
woordweb
deelonderwerpen
- aantal sterren
- naam, klas, docent 
2. woordweb
hoofdwoorden + deelwoorden
- personages
- perspectief
- genre + fictie/non-fictie
3. deelonderwerpen
- titelverklaring
- hoofdpersonage(s)
- keuze van het boek
4. overig
- zou jij het boek aanbevelen?
- aantrekkelijkheid poster
5. presentatie
- spiekbriefje
- 5-10 minuten

Slide 23 - Tekstslide


Koen: §7, §8                       Robin: §8
Valente: §8                                               







Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies