woorden 2.3 les 2 synoniemen

1 / 34
volgende
Slide 1: Video
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Video

Woordenschat (idioom)
Noem 5 woorden uit je Definitieve lockdownverslag (blz 64& 66)

Slide 2 - Open vraag

Slapen

Slide 3 - Tekstslide

De woorden van blz 64 & 66 heb ik gebruikt bij
A
Het lezen van een sprookjesboek
B
Het schrijven van een verslag
C
Het schrijven van mijn definitieve verslag Lockdown

Slide 4 - Quizvraag

Welke tekstdoelen ken je ? ( zie blz 258 van het boek)

Slide 5 - Open vraag

Slide 6 - Video

welke woorden uit het filmpje horen bij slapen?

Slide 7 - Open vraag

Immuum
A
onschendbaar, niet vatbaar voor ziekte of vergif
B
wezenlijk, diepgaand
C
het uitgangspunt, het principe
D
het proefmodel

Slide 8 - Quizvraag


Met welk woord begint deze zin?
A
hygiënisch
B
biologisch
C
vegetarisch
D
horeca

Slide 9 - Quizvraag

Wat betekent effect?
A
Gevolg
B
Efficiëntie
C
Aandeel
D
Ruzie

Slide 10 - Quizvraag

Kroost betekent:
A
krullen
B
kinderen
C
nakomelingen
D
eend

Slide 11 - Quizvraag

Wat betekent 'transitie'?
A
transport
B
overgang
C
geslacht
D
operatie

Slide 12 - Quizvraag

anderen proberen te overtuigen van je wens of mening
A
ergens voor pleiten
B
zich verschansen
C
verzoenen
D
ontketenen

Slide 13 - Quizvraag

De ........kijkt of mensen in een restaurant op de hygiene letten.
De ..........van tuinmeubels moet de productie stoppen
De zon is een goedkope.............
Iemand die iets in de winkel koopt is een.......
Bij aankoop van een elektrisch apparaat krijg je meestal een...........
In Nederland zorgen windmolens voor..........
De koper moet de boekenkast zelf.......
een plankje kun je aan de muur met een plankje.........
Producent
De keuringsdienst
Garantiebewijs
Energiebron
Consument
energie.
Monteren
Bevestigen

Slide 14 - Sleepvraag

10. Geef de betekenis van:
suggereren

Slide 15 - Open vraag

Maak een zin met het woord 'dosis'.
Laat zien dat je de betekenis kent.

Slide 16 - Open vraag

de hersenen
A
het brein
B
je hoofd
C
je gedachten
D
nadenken

Slide 17 - Quizvraag


Is het onderstreepte woord goed of fout gebruikt in de zin?
> Ik dacht niet dat ik op zo'n futiliteit zou zakken.
A
goed
B
fout

Slide 18 - Quizvraag

wezenlijk
A
in essentie
B
liquidatie
C
indoctrinatie
D
relatief

Slide 19 - Quizvraag

SYNONIEM

Een synoniem is een woord dat wat betreft betekenis (ongeveer) gelijk is aan een of meer andere woorden.

Synoniemen zijn twee of meer verschillende woorden met (ongeveer) dezelfde betekenis.


Soms staat er een synoniem van een onbekend woord in de tekst, je kunt de betekenis van het onbekend woord dan raden.

Slide 20 - Tekstslide

SYNONIEM - voorbeelden


zelfstandig - op zichzelf

chaos - puinhoop

neertellen - betalen

uitgave - editie

Slide 21 - Tekstslide

Klaas heeft exact hetzelfde boek.

Synoniem voor exact:
A
absoluut
B
precies
C
anders
D
jeans

Slide 22 - Quizvraag

Ik loop de route in circa een uur.

Synoniem voor circa:
A
precies
B
snel
C
ongeveer
D
kilometers

Slide 23 - Quizvraag

Kies het juiste synoniem voor

aanzien
A
gewoon
B
gebruikelijk
C
positie
D
bijstaan

Slide 24 - Quizvraag

Kies het juiste synoniem voor

bedreigend
A
gewoon
B
grimmig
C
tenslotte
D
bijstaan

Slide 25 - Quizvraag

Kies het juiste synoniem voor

ondersteunen
A
gewoon
B
uiteindelijk
C
tenslotte
D
bijstaan

Slide 26 - Quizvraag

Kies het juiste synoniem voor

gebruikelijk
A
gewoon
B
grimmig
C
religieus
D
tenslotte

Slide 27 - Quizvraag

Kies het juiste synoniem voor

godsdienstig
A
verslaggever
B
grimmig
C
religieus
D
tenslotte

Slide 28 - Quizvraag

Kies het juiste synoniem voor

journalist
A
verslaggever
B
nieuwslezer
C
religieus
D
tenslotte

Slide 29 - Quizvraag

Kies het juiste synoniem voor

uiteindelijk
A
capitulatie
B
beginnend
C
investeren
D
tenslotte

Slide 30 - Quizvraag

Kies het juiste synoniem voor

overgave
A
capitulatie
B
verwonding
C
investeren
D
tenslotte

Slide 31 - Quizvraag

Kies het juiste synoniem voor

baten
A
helpen
B
letsel
C
investeren
D
winnen

Slide 32 - Quizvraag

Kies het juiste synoniem voor

investeren
A
helpen
B
inkopen
C
moeite doen
D
amper

Slide 33 - Quizvraag

Kies het juiste synoniem voor

verwonding
A
breuk
B
ongeluk
C
bloed
D
letsel

Slide 34 - Quizvraag