Chapitre 2 reprise

Chapitre 2: je suis libre
Je suis libre
1 / 34
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Chapitre 2: je suis libre
Je suis libre

Slide 1 - Tekstslide

Toets 
  • À+lidwoord en de+lidwoord invullen in een zin
  • Ww op –ir invullen in présent en passé composé.
  • Zinnen Frans-Nederlands, zinnen Nederlands-Frans
  • Leestekst 2x

Slide 2 - Tekstslide

à de + lidwoord

Slide 3 - Tekstslide

Wat betekent het woordje "à" in:
Je vais à la maison de Didier?

Slide 4 - Open vraag

Als je naar een plek toe gaat, gebruik je "à".

Je vais à la boulangerie 
Je vais à l'école

Slide 5 - Tekstslide

Na dat woordje à  kan een bepaald lidwoord komen:

Je vais à la maison de Didier
Ik ga naar het huis van Didier

Slide 6 - Tekstslide

Répéter:

Na het woordje à kan je gewoon la of l' krijgen
(à la boulangerie, à l'école).

Probleem:
als na à het lidwoord "le" of het lidwoord "les" volgt.
 à + le en à + les samen in een ander woord. 

Slide 7 - Tekstslide

Alors...
à + le > au
à + les > aux


Je vais à le cinéma > Je vais au cinéma
Je vais à les toilettes > Je vais aux toilettes

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Vul het woord in dat ontbreekt:
1. Je vais ____ boulangerie.

Slide 10 - Open vraag

Vul het woord in dat ontbreekt:
2. Je vais ____ hôtel

Slide 11 - Open vraag

Vul het woord in dat ontbreekt:
3. Elle va ____ professeur

Slide 12 - Open vraag

Vul het woord in dat ontbreekt:
4. Je vais ____ amis de ma mère

Slide 13 - Open vraag

Vul het woord in dat ontbreekt:
5. Je donne un cadeau ____ professeur

Slide 14 - Open vraag

Na dat woordje de kan een bepaald lidwoord komen:

Je sors de la maison de Didier
Ik kom uit het huis van Didier

Slide 15 - Tekstslide

Répéter:

Na het woordje de kan je gewoon la of l' krijgen
(de la boulangerie, de l'école).

Probleem:
als na de het lidwoord "le" of het lidwoord "les" volgt.
 de + le en de + les samen in een ander woord. 

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

Vul het woord in dat ontbreekt:
1. Je viens ____ boulangerie

Slide 18 - Open vraag

Vul het woord in dat ontbreekt:
2. Elle sort ____ hôtel

Slide 19 - Open vraag

Vul het woord in dat ontbreekt:
3. Elle parle ____ professeur

Slide 20 - Open vraag

Vul het woord in dat ontbreekt:
4. Les enfants ____ voisins sont gentils

Slide 21 - Open vraag

Wat betekent het woordje "de" in:
Elle parle de ses vacances?

Slide 22 - Open vraag

Vul het woord in dat ontbreekt:
5. C'est une spécialité ____ chef

Slide 23 - Open vraag

les verbes -ir

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Tekstslide

Slide 26 - Tekstslide

Wat is de stam van het werkwoord 'remplir'?

Slide 27 - Open vraag

vervoeg in de présent:

je ... (grandir)

Slide 28 - Open vraag

vervoeg in de passé composé:

Sophie et Chloé ... (réfléchir)

Slide 29 - Open vraag

Je
Ils/elles
Vous
Nous
Il/elle/on
Tu
Verbes                -ir        (grandir, rougir, finir....)
Verbes réguliers -ir au présent
-is
-issent
-issons
-is
-issez
-it

Slide 30 - Sleepvraag


tu (choisir = kiezen, passé composé)

Grammaire verbes -ir 
A
as choisi
B
a choisi
C
est choisi
D
es choisi

Slide 31 - Quizvraag

5. regelmatige ww op -ir
Wat is de VOUS-VORM
A
finEZ
B
finISSEZ
C
finONS
D
finISSONS

Slide 32 - Quizvraag

Je comprends la Grammaire de Chapitre 2.
😒🙁😐🙂😃

Slide 33 - Poll

Au travail!
- Faire le teste diagnostique (online)
- verbuga.eu
- wisbordjes 
- etc.

Slide 34 - Tekstslide