In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 30 min
Onderdelen in deze les
Samentrekkingen met à en de
Slide 1 - Tekstslide
Wat betekent het woordje "à" in: Je vais à la maison de Didier?
Slide 2 - Open vraag
Als je naar een plek toe gaat, gebruik je "à".
Je vais à la boulangerie
Je vais à l'école
Slide 3 - Tekstslide
Na dat woordje à kan een bepaald lidwoord komen:
Je vais à la maison de Didier
Ik ga naar het huis van Didier
Slide 4 - Tekstslide
Na het woordje à kan je gewoon la of l' krijgen (à la boulangerie, à l'école).
Er is echter een probleempje als na à het lidwoord "le" of het lidwoord "les" volgt. Op dat moment veranderen à + le en à + les samen in een ander woord
Slide 5 - Tekstslide
à + le > au
à + les > aux
Je vais à le cinéma > Je vais au cinéma
Je vais à les toilettes > Je vais aux toilettes
Slide 6 - Tekstslide
Slide 7 - Tekstslide
Vul het woord in dat ontbreekt: 1. Je vais ____ boulangerie (vrl)
Slide 8 - Open vraag
Vul het woord in dat ontbreekt: 2. Je vais ____ hôtel
Slide 9 - Open vraag
Vul het woord in dat ontbreekt: 3. Elle va ____ professeur
Slide 10 - Open vraag
Vul het woord in dat ontbreekt: 4. Je vais ____ amis de ma mère
Slide 11 - Open vraag
Vul het woord in dat ontbreekt: 5. Je donne un cadeau ____ professeur
Slide 12 - Open vraag
Wat betekent het woordje "de" in: Elle parle de ses vacances?
Slide 13 - Open vraag
Na dat woordje de kan een bepaald lidwoord komen:
Je sors de la maison de Didier
Ik kom uit het huis van Didier
Slide 14 - Tekstslide
Na het woordje de kan je gewoon la of l' krijgen (de la boulangerie, de l'école).
Er is echter een probleempje als na de het lidwoord "le" of het lidwoord "les" volgt. Op dat moment veranderen de + le en de + les samen in een ander woord
Slide 15 - Tekstslide
Slide 16 - Tekstslide
Vul het woord in dat ontbreekt: 1. Je viens ____ boulangerie (vrl)
Slide 17 - Open vraag
Vul het woord in dat ontbreekt: 2. Elle sort ____ hôtel
Slide 18 - Open vraag
Vul het woord in dat ontbreekt: 3. Elle parle ____ professeur
Slide 19 - Open vraag
Vul het woord in dat ontbreekt: 4. Les enfants ____ voisins sont gentils
Slide 20 - Open vraag
Vul het woord in dat ontbreekt: 5. C'est une spécialité ____ chef