In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
Welkom bij Nederlands!
Bij Nederlands
Slide 1 - Tekstslide
Welkom
Ga rustig zitten volgens de plattegrond. Geen discussie.
Leg je iPad, boek, schrift en pen voor je. Log alvast in op deze LessonUP.
timer
3:00
Slide 2 - Tekstslide
Dagopening
Slide 3 - Tekstslide
§5Tekstverbanden en signaalwoorden
Slide 4 - Tekstslide
In deze les:
Dagopening
Vragen over huiswerk/controle
Instructie: tekstverbanden & signaalwoorden
Zelfstandig werken
Afronden
Slide 5 - Tekstslide
Je kunt het tekstverband doel-middel & voorwaarde in een tekst herkennen aan de hand van signaalwoorden.
Je kunt verbanden binnen een tekst toepassen en beoordelen.
Lesdoelen
Slide 6 - Tekstslide
Huiswerk vandaag was:
Paragraaf 4
Maken opdracht 1 t/m 4
Slide 7 - Tekstslide
Tekstverbanden en signaalwoorden
In een goede tekst hangen woorden, zinnen en alinea's met elkaar samen. Ze hebben een verband. Door te letten op verbanden in een tekst, kun je de tekst beter begrijpen.
Slide 8 - Tekstslide
Verbanden tussen zinnen
Een duidelijke tekst bestaat uit zinnen die met elkaar verbonden zijn. Je kunt tekstverbanden herkennen door middel van signaalwoorden.
Slide 9 - Tekstslide
Welke tekstverbanden ken je al?
chronologisch verband
daarna, eerst, uiteindelijk, vervolgens
concluderend verband
dus, al met al, daarom
opsommend verband
bovendien, daarnaast, ook, vervolgens
tegenstellend verband
maar, daarentegen, echter, toch
toelichtend verband
als, bijvoorbeeld, zoals, denk maar aan
Slide 10 - Tekstslide
Doel-middel
Bij het tekstverband doel-middel gaat het om hetbereiken van een bepaald doel. Hiervoor is een middel nodig, iets wat gebruikt wordt om het doel te bereiken.
Signaalwoorden: opdat, zodat, om te, door middel van, met behulp van.
Bijvoorbeeld:Ik sta ’s morgens vroeg op, zodat ik op tijd bij de bushalte ben.
Doel:op tijd bij de bushalte zijn
Middel: vroeg opstaan
Slide 11 - Tekstslide
Slide 12 - Tekstslide
Ik kijk een tutorial
Ik ga collecteren
Ik leer voor mijn toets
omdat ik wil leren vlechten
met als doel zo veel mogelijk geld op te halen
door middel van het kijken op wiskunde academie
Slide 13 - Sleepvraag
Maak een zin met het volgende doel en middel: Doel: taart bakken Middel: recept
Slide 14 - Open vraag
Welk signaalwoord bij doel middel staat er in de tekst?
A
om te
B
staan
C
eerst
D
over
Slide 15 - Quizvraag
Is het maken van een spiekbriefje een doel of een middel?
A
doel
B
middel
Slide 16 - Quizvraag
Startopdracht
Ik train keihard, zodat ik fit aan de start van de marathon kan verschijnen.
DOEL = ?
MIDDEL = ?
SIGNAALWOORD = ?
timer
2:00
Slide 17 - Tekstslide
Voorwaarde
Een voorwaarde is iets wat moet gebeuren, voordat iets anders kan gebeuren. Het maakt dus duidelijk onder welke voorwaarden iets gebeurt.
Signaalwoorden: als (... dan), indien, tenzij, wanneer, mits.
Bijvoorbeeld:
Ik krijg elke zaterdag vijf euro van mijn vader, als ik zijn auto was.
Wat er kan gebeuren: Ik krijg vijf euro.
Voorwaarde (wat er eerst moet gebeuren): de auto wassen
Slide 18 - Tekstslide
Als jij alles voor mij inpakt, koop ik iets lekkers voor onderweg.
A
toelichtend verband
B
redengevend verband
C
voorwaardelijk verband
D
opsommend verband
Slide 19 - Quizvraag
Als jij alles voor mij inpakt, koop ik iets lekkers voor onderweg.
Signaalwoord?
Slide 20 - Open vraag
Zet de zinnen met signaalwoorden bij de juiste verbanden
Opsommend verband
Tegenstellend verband
Voorbeeldgevend verband
Voorwaardelijk verband
Verband van doel-middel
Voor het feest kopen we behalve chips, ook nog chocolade, en nootjes ook nog eiersalade en toastjes
Door middel van praten proberen we de ruzie op te lossen.
We wilden Netflix kijken. Zo hadden we de keuze uit Lucifer, the Blacklist of Emily in Paris
Ik ga volgend jaar studeren, tenzij ik zak voor het eindexamen.
Het doel van de volgende wedstrijd is winnen. Daarom trainen we nu extra hard.
Ik moet op tijd opstaan, echter ik druk maar steeds die snooz-knop in.
Wanneer jij aardig tegen me bent, zal ik dat ook tegen jou zijn.
Ten slotte eindigden we de vakantie met een dagje strand.
Slide 21 - Sleepvraag
Lezen of verder werken aan je mindmap.
§5Tekstverbanden en signaalwoorden (2)
Start van de les:
timer
10:00
Slide 22 - Tekstslide
Je kunt het tekstverband doel-middel & voorwaarde in een tekst herkennen aan de hand van signaalwoorden.
Je kunt verbanden binnen een tekst toepassen en beoordelen.
Lesdoelen
Slide 23 - Tekstslide
In deze les:
Huiswerk bespreken Opdracht 3 (blz. 34-35)
Fragmenten kijken + vragen beantwoorden
Zelfstandig werken
Afronden
Slide 24 - Tekstslide
Doel-middel
Bij het tekstverband doel-middel gaat het om hetbereiken van een bepaald doel. Hiervoor is een middel nodig, iets wat gebruikt wordt om het doel te bereiken.
Signaalwoorden: opdat, zodat, om te, door middel van, met behulp van.
Bijvoorbeeld:Ik sta ’s morgens vroeg op, zodat ik op tijd bij de bushalte ben.
Doel:op tijd bij de bushalte zijn
Middel: vroeg opstaan
Slide 25 - Tekstslide
Voorwaarde
Een voorwaarde is iets wat moet gebeuren, voordat iets anders kan gebeuren. Het maakt dus duidelijk onder welke voorwaarden iets gebeurt.
Signaalwoorden: als (... dan), indien, tenzij, wanneer, mits.
Bijvoorbeeld:
Ik krijg elke zaterdag vijf euro van mijn vader, als ik zijn auto was.
Wat er kan gebeuren: Ik krijg vijf euro.
Voorwaarde (wat er eerst moet gebeuren): de auto wassen
Slide 26 - Tekstslide
Vragende voornaamwoorden
Er zijn vier vragende voornaamwoorden (vrag.vnw): wie, wat, welk(e), wat voor (een).
Een vrag.vnw staat meestal aan het begin van een vraag. Welke spieren train je met hardlopen?
Wanneer een vrag.vnw midden in een zin staat, kun je er een vraag van maken waarin het vragend voornaamwoord vooraan komt te staan.
Weet jij wie er morgen op je verjaardag komen Wie komen er vanavond op je verjaardag, weet jij dat? Wie = vragend voornaamwoord
Heb je nog vragen?
Slide 27 - Tekstslide
Fragmenten
Lees opdracht 1 & 2 door (blz. 33-34)
We bekijken de fragmenten samen, daarna beantwoord je de vragen.
Slide 28 - Tekstslide
Zelfstandig werken
Wat?
Zelfstandig maken: Cursus 1, paragraaf 5.
Opdracht 1 t/m 5 op blz. 35-36
Hoe?
Schrijf je antwoorden in je schrift.
Hulp
Brein, Boek, Buur, Bureau.
Tijd
Tot aan het einde van de les. Niet af? Dan is het huiswerk voor de volgende keer.
Klaar?
Verder lezen uit je leesboek of werken aan je literaire mindmap.