Wat levert het op?_4.2_2M

Agenda les
  • terugblik vorige les
  • leerdoelen 
  • uitleg restant paragraaf 4.2
  • zelf aan de slag
1 / 13
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

In deze les zitten 13 slides, met tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Agenda les
  • terugblik vorige les
  • leerdoelen 
  • uitleg restant paragraaf 4.2
  • zelf aan de slag

Slide 1 - Tekstslide

Begrippen par 4.1
Produceren: maken van goederen en diensten.
Productiefactoren: 
  1. Kapitaal
  2. Arbeid
  3. Natuur
  4. Ondernemerschap

Slide 2 - Tekstslide

Begrippen par 4.1 (deel 2)
Bedrijfskolom: alle bedrijven die meewerken aan het maken van één product.
Toegevoegde waarde: 
  • waarde die één onderneming toevoegt aan één product.
  • hoeveel een product telkens meer waard wordt doordat een bedrijf het product bewerkt.

Slide 3 - Tekstslide

Begrippen par 4.1 (deel 3)
Productiekosten: alle kosten die je maakt bij het produceren.
Kostprijs per product: 
  • De kosten die je gemiddeld hebt voor het maken van één product.
  • alle productiekosten : aantal producten

Slide 4 - Tekstslide

Begrippen par 4.1 (deel 4)
Productiesectoren: groep bedrijven 
  • Agrarische bedrijven;
  • Industriële bedrijven;
  • Dienstverlenende bedrijven.

Slide 5 - Tekstslide

Leerdoelen par 4.2
  • Je kunt in eigen woorden omschrijven wat een ondernemer is.
  • Je kent de drie productiefactoren en kunt uitleggen wat investeren is.
  • Je weet wat concurrenten zijn
  • Je kunt de winst van een bedrijf berekenen
  • Je weet wanneer een bedrijf verlies maakt.

Slide 6 - Tekstslide

Ondernemer: iemand die met een eigen bedrijf zijn inkomen verdient
Investeren: kopen van kapitaalgoederen door een bedrijf

Slide 7 - Tekstslide

Concurrenten: 
Bedrijven die dezelfde soort producten maken of dezelfde diensten leveren. 

Slide 8 - Tekstslide

Winst berekenen
Winst = opbrengsten – kosten
Voorbeeld :
Sem heeft voor € 275 aan frisdrank verkocht. 
De kosten waren in totaal € 165. 
Zijn winst is:
€ 275 – € 165 = € 110

Slide 9 - Tekstslide

Opbrengst berekenen
Opbrengst = afzet x verkoopprijs excl BTW
Afzet= aantal stuks wat je hebt verkocht
Voorbeeld :
Sem heeft 275 blikjes frisdank verkocht.
De verkoopprijs exclusief BTW = € 1,- per blikje 
Zijn opbrengst is:
275 x € 1 = € 275

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Video

Winst of verlies?
Winst: de opbrengst is meer dan de kosten te betalen.

Verlies: de kosten zijn meer dan de opbrengsten. 

Faillissement: Als een bedrijf lange tijd verlies lijdt en de schulden niet meer kan betalen, gaat het failliet.

Slide 12 - Tekstslide

Zelf aan de slag
  • lees paragraaf 4.2
  • maak alle opgaven par 4.2
  • kijk opgaven par 4.1 na (nakijkbladen liggen voorin klas)

Slide 13 - Tekstslide