2. Temperatuur en breedteligging

2. Temperatuur en breedteligging
Ga rustig zitten op je plek
Pak je boek en schrift op tafel, iPad in LessonUp.

Startvraag: als het bij ons zomer is, welk seizoen is het dan in Australië?

1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
AardrijkskundeMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

2. Temperatuur en breedteligging
Ga rustig zitten op je plek
Pak je boek en schrift op tafel, iPad in LessonUp.

Startvraag: als het bij ons zomer is, welk seizoen is het dan in Australië?

Slide 1 - Tekstslide

Hoe dichter bij de evenaar je bent, hoe ... het wordt.

Slide 2 - Open vraag

Dicht bij de evenaar ben je op...
A
Hoge breedte
B
Lage breedte

Slide 3 - Quizvraag

Vandaag leren we:
- Wat een temperatuurfactor is

- Wat de breedteligging met temperatuur te maken heeft

- Welke luchtstreken er zijn op aarde

Ben je al verder? Dan mag je in stilte zelfstandig verder werken.

Slide 4 - Tekstslide

We weten nog:
Hoe dichter bij de evenaar, hoe warmer. De zon schijnt daar recht op de aarde.

Hoe ver een plaats van de evenaar ligt, heet de breedteligging.

Slide 5 - Tekstslide

Breedteligging = 1 van de 5 dingen die bepaalt hoe warm het ergens is.

Iets dat invloed heeft op de temperatuur, noemen we een temperatuurfactor.

Slide 6 - Tekstslide

Wat is nog meer een voorbeeld van een temperatuurfactor?

Slide 7 - Open vraag

Vijf temperatuurfactoren:
1. Breedteligging
2. Hoogteligging (hoe hoger, hoe kouder)
3. Ligging aan zee
4. Stroming van zeestromen
5. Ligging van gebergten

Slide 8 - Tekstslide

Op lage breedte: hoge temperaturen.
Op hoge breedte: lage temperaturen.

Slide 9 - Tekstslide

Zo zijn er drie luchtstreken.

Tropen - altijd warm. Tussen de keerkringen op 23,5 NB en ZB.

Gematigde zone - gematigd.

Poolstreken - altijd koud. Vanaf de poolcirkels op 66,5 NB en ZB.
De keerkringen en poolcirkels zijn breedtecirkels: lijnen die net als de evenaar horizontaal over de aarde lopen. NB betekent dat de cirkel op noorderbreedte ligt, ZB dat de cirkel op zuiderbreedte ligt.

Slide 10 - Tekstslide

In welke luchtstreek wonen wij?
A
Tropen
B
Gematigde zone
C
Poolstreek

Slide 11 - Quizvraag

Dit hebben we geleerd:
Welke vijf temperatuurfactoren er zijn

Waarom breedteligging te maken heeft met temperatuur

Welke luchtstreken er op aarde zijn

Slide 12 - Tekstslide

Aan de slag!
Maak: de opgaven in deze LessonUp.

Hoe: maak in je schrift. Gebruik je Basisboek.
Met wie: je mag rustig overleggen met je buur.
Hoe lang: tot het einde van de les de tijd.
Klaar? Maak ook opdracht 6 (Extra). Werk alvast verder aan les 3.

Slide 13 - Tekstslide

Opdracht 1
Lees B47 in je basisboek (pagina 34).
a. Beschrijf de vijf temperatuurfactoren in je eigen woorden.
b. Lees de volgende uitspraak en bepaal welke temperatuurfactor bij de uitspraak hoort.
Hoe verder een plaats naar het noorden ligt, hoe kouder het is.

Slide 14 - Tekstslide

Opdracht 1 - Antwoorden
a. Beschrijf de vijf temperatuurfactoren in je eigen woorden.
Breedteligging - hoe ver een plaats van de evenaar ligt
Hoogteligging - hoe hoog een plaats ligt (vanaf zeeniveau gemeten)
Ligging aan zee - of een plaats wel of niet in de buurt van zee ligt
Stroming van wind- en zeestromen - of ergens anders vandaan warme of koude lucht komt
Ligging van gebergte - of een plaats beschut is door een gebergte of niet
b. Lees de volgende uitspraak en bepaal welke temperatuurfactor bij de uitspraak hoort.
Hoe verder een plaats naar het noorden ligt, hoe kouder het is.
Deze uitspraak hoort bij de temperatuurfactor breedteligging.

Slide 15 - Tekstslide

Opdracht 2
Lees B49.
a. Benoem de drie luchtstreken vanaf de evenaar tot de noordpool.
b. Hoe worden de breedtecirkels op 23½°genoemd?
c. Wat is het verschil tussen de subtropen en de gematigde zone?
d. Hoe worden de breedtecirkels op 66½° genoemd?

Slide 16 - Tekstslide

Opdracht 2 - Antwoorden
a. Benoem de drie luchtstreken vanaf de evenaar tot de noordpool.
Tropen, gematigde zone, poolstreken.
b. Hoe worden de breedtecirkels op 23½°genoemd?
Keerkingen.
c. Wat is het verschil tussen de subtropen en de gematigde zone?
In de subtropen is het iets warmer dan in de rest van de gematigde zone.
d. Hoe worden de breedtecirkels op 66½° genoemd?
Poolcirkels.

Slide 17 - Tekstslide

Opdracht 3
Lees B48 en bekijk de afbeelding op de volgende slide.
a. Er zijn verschillen tussen plaats A en plaats B. Zet de letter A en B onder elkaar in je schrift, en zet de volgende woorden bij de juiste letter:
Noordpool - evenaar - lange weg - korte weg - groot oppervlak - klein oppervlak - koud - warm

b. Waarom is het in het noordpoolgebied altijd koud? Let op: leg meer uit dan alleen 'Het ligt ver van de evenaar'.

Slide 18 - Tekstslide

Opdracht 3 - Antwoorden
a. Er zijn verschillen tussen plaats A en plaats B. Zet de letter A en B onder elkaar in je schrift, en zet de volgende woorden bij de juiste letter:

A: evenaar, korte weg, klein oppervlak, warm
B: Noordpool, lange weg, groot oppervlak, koud

b. Waarom is het in het noordpoolgebied altijd koud?
Omdat daar de zonnestralen altijd heel schuin op de aarde vallen, waardoor ze het gebied nooit veel kunnen opwarmen. Het blijft daardoor altijd koud.

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide

Opdracht 4
Bekijk de afbeelding op de volgende slide.
a. Bij hoeveel graden Celsius ligt de grens tussen de tropen en de gematigde zone?
b. Bij hoeveel graden Celsius ligt de grens tussen de gematigde zone en de poolstreken?
c. Welke landschappen die we hebben geleerd in het eerste hoofdstuk, liggen in de poolstreken?

Slide 21 - Tekstslide

Opdracht 4 - Antwoorden
a. Bij hoeveel graden Celsius ligt de grens tussen de tropen en de gematigde zone?
Bij 18 graden in de koudste maand (als de koudste maand warmer dan 18 graden is, valt het gebied onder de tropen).
b. Bij hoeveel graden Celsius ligt de grens tussen de gematigde zone en de poolstreken?
Bij 10 graden in de koudste maand.
c. Welke landschappen die we hebben geleerd in het vorige hoofdstuk, liggen in de poolstreken?
De toendra en land- en zee-ijs.

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Tekstslide

Opdracht 5
Schrijf van elk van de landschappen hieronder op, in welke luchtstreek ze liggen.

Tropisch regenwoud - Savanne - Loofbos - Taiga - Toendra

Slide 24 - Tekstslide

Opdracht 5 - Antwoorden
Schrijf van elk van de landschappen hieronder op, in welke luchtstreek ze liggen.
Tropisch regenwoud  - Tropen
Savanne - Tropen
Loofbos - Gematigde zone
Taiga - Gematigde zone
Toendra - Poolstreken

Slide 25 - Tekstslide

Extra: opdracht 6
Lees B48 en bekijk de foto's op de volgende slide.
a. Hoe komt het dat de schaduw op de eerste foto zo klein is?
b. Waarom is er zo'n groot verschil in hoe lang de schaduwen op beide foto's zijn?
c. Kan een schaduw zoals op de eerste foto voorkomen in Nederland? Waarom wel/niet?

Slide 26 - Tekstslide

Extra: opdracht 6 - Antwoorden
a. Hoe komt het dat de schaduw op de eerste foto zo klein is?
De foto is gemaakt rond de evenaar, waar de zon recht op de aarde schijnt. Daardoor werpen de zonnestralen nauwelijks schaduwen.
b. Waarom is er zo'n groot verschil in hoe lang de schaduwen op beide foto's zijn?
Hoe schuiner de zon op het oppervlak komt, hoe langer de schaduwen die er ontstaan. De eerste foto is gemaakt op een plek waar de zon recht op aarde valt, de tweede op een plek waar de zon heel schuin op de aarde valt.
c. Kan een schaduw zoals op de eerste foto voorkomen in Nederland? Waarom wel/niet?
Nee, want Nederland ligt daarvoor te ver van de evenaar. Bij ons zal de zon nooit precies recht boven ons staan.

Slide 27 - Tekstslide

Schaduw van een persoon rond de evenaar
Schaduwen van personen in Noorwegen

Slide 28 - Tekstslide