- Overdrijven (herkennen altijd, nooit, niemand, iedereen)
- Denken in moeten ( Ik mag niet)
- Negatief filter ( Je let wel op de negatieve dingen niet op de positieve) rotweekend gehad, 1 incident.
- Door een donkere bril kijken (alles is negatief)
- Etiketten plakken ( oordeel)
- Toekomst voorspelen ( invullen voor een ander), daar ga je naar gedragen.
- Gedachten lezen (je weet te denken wat een ander vindt)