Het Gouden Ei - les 4: vertelperspectief, spanning, realisme, fictie

Nederlands 
P3 - 2021/2022 - V3 - Les 4
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Nederlands 
P3 - 2021/2022 - V3 - Les 4

Slide 1 - Tekstslide

Vorige les ...

... heb je een aantal literaire begrippen geleerd die te maken hebben met het thema, motieven, moraal, mening, argumenten en genres
... heb je hoofdstuk 2 van Het Gouden Ei gelezen.
... heb je bovenstaande begrippen toegepast op het boek.

Slide 2 - Tekstslide

Aan het einde van deze les ...

... heb je een aantal literaire begrippen geleerd die te maken hebben met het vertelperspectief, fictie, realisme en spanning
... heb je hoofdstuk 3 van Het Gouden Ei gelezen.
... heb je bovenstaande begrippen toegepast op het boek.

Slide 3 - Tekstslide

Fictie & non-fictie

Fictie Verzonnen verhalen over gebeurtenissen en mensen, die bedacht zijn door de schrijver (leesboek, stripverhaal, film, gedicht).

Non-fictie Verhalen over de werkelijkheid, met feiten over (echte) mensen en (echte) gebeurtenissen. De schrijver heeft het niet bedacht/verzonnen. Het is echt gebeurd (krantenbericht, journaal) of geeft informatie (schoolboek).

Slide 4 - Tekstslide

Realistisch & Niet-realistisch
Realisme In hoeverre kan een verzonnen verhaal wel of niet echt gebeuren? 

Realistisch Een schrijver verzint mensen en gebeurtenissen die erg lijken op de werkelijkheid, die echt zouden kunnen gebeuren.

Niet-realistisch / onrealistisch Een schrijver verzint een verhaal met mensen en gebeurtenissen, die in werkelijkheid niet kunnen gebeuren.

Slide 5 - Tekstslide

Realistisch & Niet-realistisch

Realismelijn Elk verhaal kun je ergens plaatsen op de realismelijn.
Heel realistisch – een beetje realistisch – niet-realistisch

Hoe realistisch is een verhaal? Hoe realistisch een verhaal is, wordt bepaald door de beschrijving van: tijd, omgeving, personages, gesprekken, gedachten, problemen, bezigheden, gebeurtenissen, de afloop.

Slide 6 - Tekstslide

Vertelperspectief
Vertelperspectief Het standpunt van waaruit een verhaal wordt verteld.

Ik-vertelperspectief De gebeurtenissen worden verteld door een personage in de ik-vorm.

Personaal vertelperspectief / Hij-/zij-perspectief De gebeurtenissen worden in de hij- of zij-vorm verteld.

Slide 7 - Tekstslide

Vertelperspectief
Auctoriaal vertelperspectief Dit is een alwetende verteller, die zelf geen rol speelt in het verhaal, maar hij weet alles van alle personages en gebeurtenissen. 
Wisselend perspectief Als een schrijver kiest voor het ik-perspectief of het hij- of zij-perspectief, dan kunnen verschillende personages elkaar afwisselen als hoofdpersoon. Er kan dan ook sprake zijn van meerdere verhaallijnen. In elke verhaallijn draait het om andere personages en gebeurtenissen.

Slide 8 - Tekstslide

Vertelperspectief

Het standpunt van waaruit een verhaal wordt verteld.

  • ik-vertelperspectief
  • personaal vertelperspectief / hij-/zij-vertelperspectief
  • auctoriaal vertelperspectief /alwetende verteller
  • wisselend perspectief


Slide 9 - Tekstslide

Ik-vertelperspectief

De gebeurtenissen worden verteld door een personage in de ik-vorm.

Ik loop in de tuin en zie een mooie roos. Ik pluk hem.

Dit 'verhaal' is in de ik-vorm geschreven. Je kijkt door de ogen van de 'ik'. Je weten alleen wat de hoofdpersoon weet op dit moment in het verhaal.

Slide 10 - Tekstslide

Personaal vertelperspectief

De gebeurtenissen worden in de hij- of zij-vorm verteld.

Ze loopt in de tuin en ziet een mooie roos. Ze plukt hem.

Je weet nog steeds alleen wat 'ze' weet, maar nu wordt er in de zij-vorm geschreven. 

Slide 11 - Tekstslide

Auctoriaal vertelperspectief
De alwetende verteller, speelt zelf geen rol in het verhaal, maar hij weet alles van alle personages en gebeurtenissen. 

'Ze loopt in de tuin en ziet een mooie roos. Ze plukt hem. De nieuwe tuinman staat om de hoek naar haar te kijken, hij houdt zijn schep stevig vast.'

Als lezer weet je meer dan de hoofdpersoon. Je weet ook wat er met andere personages gebeurt en wat er op andere plekken gebeurt. 


Slide 12 - Tekstslide

Alwetende of auctoriale verteller
De alwetende verteller neemt de lezer als het ware aan de hand en leidt hem door het verhaal heen. 

Hij legt uit wanneer er nieuwe personages optreden, wanneer er een tijdssprong gemaakt wordt of wanneer er zaken aan de orde komen die de lezer niet begrijpt.

Slide 13 - Tekstslide

Wisselend vertelperspectief


Als een schrijver kiest voor het ik-perspectief of het hij- of zij-perspectief, dan kunnen verschillende personages elkaar afwisselen als hoofdpersoon en/of verteller.


Slide 14 - Tekstslide

Spanning
Spanning Alles wat je benieuwd maakt naar het vervolg of de afloop van het verhaal.

Technieken waarmee spanning wordt gecreëerd 
  • Hoofdpersoon bevindt zich in gevaarlijke situatie/omgeving.
  • Verhaal krijgt onverwachte wending.
  • Cliffhanger Onderbreking van het verhaal op een beslissend moment.

Slide 15 - Tekstslide

Spanning
Technieken waarmee spanning wordt gecreëerd
  • Open plekken Er worden vragen bij je opgeroepen. Je moet verder lezen   om te ontdekken   hoe de open plekken worden ingevuld.
  • Vermoedens De schrijver wekt vermoedens bij de lezer. Je moet verder   lezen om erachter te   komen of je vermoedens juist zijn. 
  • Uitstel De ontknoping laat op zich wachten. 
  • Informatievoorsprong De lezer weet iets wat de hoofdpersoon nog niet   weet.

Slide 16 - Tekstslide


Van welk vertelperspectief is er sprake in Het gouden ei? Licht je antwoord toe.

Slide 17 - Open vraag


Op welke manieren wordt er spanning opgebouwd in het verhaal?

Slide 18 - Open vraag


Wat kun je vertellen over de vertelvolgorde in het verhaal?

Slide 19 - Open vraag


Ben je in hoofdstuk 3 nog meer te weten gekomen over de manier waarop de titel past bij het verhaal.
Leg uit!

Slide 20 - Open vraag

Waar (ruimte) speelt het verhaal zich in hoofdstuk 3 af?
Geef per ruimte aan waarom deze wel/niet belangrijk is. voor het verhaal. Passen deze ruimtes wel/niet bij de sfeer in het boek?

Slide 21 - Open vraag


Zijn er personen bij gekomen in hoofdstuk 3? Wie? En wat kun je over zijn/haar/hun rol vertellen?

Slide 22 - Open vraag

Ben je nog meer te weten gekomen over het thema in h3?

Slide 23 - Open vraag

Ben je nog meer te weten gekomen over de motieven die een rol spelen in het verhaal?

Slide 24 - Open vraag

Wat is jouw mening over het boek na het lezen van H3? Geef ook argumenten.

Slide 25 - Open vraag