The Future: present simple / will / to be + going to / present continuous

THE FUTURE:
(will / to be + going to / present continuous / present simple)
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmbo, mavoLeerjaar 2

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 40 min

Onderdelen in deze les

THE FUTURE:
(will / to be + going to / present continuous / present simple)

Slide 1 - Tekstslide

Toekomende tijd: 4 manieren
  1.  will (aanbieden/beloven/aankondigen/voorspellen)
  2.  to be going to (iets van plan zijn/bewijs dat het gaat gebeuren)
  3.  present continuous (zaken die in de toekomst helemaal geregeld zijn)
  4.  present simple (vaste tijden/roosters/dienstregelingen/reisschema's)

Slide 2 - Tekstslide

Toekomende tijd met will 
(iets aanbieden, beloven, aankondigen, voorspelling)

Gebruik je om te zeggen dat iets in de toekomst zal gaan gebeuren. In het Nederlands gebruik je vaak zal of zullen:

Bijv:
  • In the future people will travel to the moon by shuttle bus.
  • I think people won't drive their own cars in the future.

Slide 3 - Tekstslide

Toekomende tijd met to be going to 
(iets (van plan om te) gaan doen of bewijs dat het gaat gebeuren)
Gebruik je om te zeggen dat je iets van plan bent. In het Nederlands gebruik je vaak gaan:
  • I am going to do some shopping this afternoon.
  • They are going to  play tennis tomorrow.

Je gebruikt to be going to ook als je zeker weet dat iets gaat gebeuren omdat je er bewijs voor hebt.
  • Look at those dark clouds! It is going to rain.
  • My aunt is pregnant. She is going to have a baby.

Slide 4 - Tekstslide

Toekomende tijd met present continuous 
(voor zaken die in de toekomst al helemaal geregeld zijn)
Gebruik je voor:
  1. Afspraken die al vast staan
  2. Tijd en plaats is geregeld

  • That band is playing in Vera tomorrow.
  • We are meeting them at five.
  • I am flying to London next week.

Slide 5 - Tekstslide

Toekomende tijd met present simple 
(vaste tijden, roosters, dienstregelingen en reisschema's)
Gebruik je voor:
vaste tijden / roosters / dienstregelingen / reisschema's

  • The train leaves at four.
  • School starts at 8:25
  • At 11 o'clock we have a break.
  • The shops close early on Saturday

Slide 6 - Tekstslide

Let's practise...

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

The traffic is really bad.
We ________ our flight (miss).
A
will miss
B
are going to

Slide 9 - Quizvraag

I promise I ________ you a letter soon (write)
A
will write
B
am going to write

Slide 10 - Quizvraag

We ________ our holiday in Spain (spend)
A
go to spend
B
are going to spend
C
are spent
D
go spending

Slide 11 - Quizvraag

Look, a clear blue sky.
It _______ another warm day (be)
A
will go to be
B
is
C
is going to
D
will be

Slide 12 - Quizvraag

You must be hungry. I ______ you a sandwich (make)
A
am going to
B
make
C
will making
D
will make

Slide 13 - Quizvraag

Donna doesn't like her new job at all.
She ________ tomorrow (quit)
A
is going to quit
B
will go quit
C
is going to
D
is quitting

Slide 14 - Quizvraag

You see someone with their hands full.
You say: "I ______ the door for you" (open)

A
am going to open
B
will open
C
open
D
am opening

Slide 15 - Quizvraag

Your friend wants to know how long he has to wait for the train.
You say: "It ______ at 4 o'clock." (leave)
A
is going to leave
B
will leave
C
leaves
D
is leaving

Slide 16 - Quizvraag

Je hebt met je broertje afgesproken dat jullie vanavond een film gaan kijken.
"We _____ a movie tonight".
A
will watch
B
are going to watch
C
are watching
D
watch

Slide 17 - Quizvraag

Je bent van plan om deze zomer te gaan werken:
I _______ this summer.
A
will work
B
am going to work
C
am working
D
work

Slide 18 - Quizvraag

Je gebruikt 'will + hele werkwoord' bij:
A
Voorspelling met bewijs
B
Voorspelling zonder bewijs
C
Tijden volgens een schema
D
Plannen in de toekomst

Slide 19 - Quizvraag

Je gebruikt de 'present simple' bij:
(bijv. leave - leaves)
A
Tijden volgens een schema
B
Voorspelling met bewijs
C
Afspraken, tijd is al bepaald
D
Belofte

Slide 20 - Quizvraag

Je gebruikt 'am/is/are + going to + hele werkwoord' bij:
A
Voorspelling met bewijs
B
Als je iets van plan bent
C
Belofte
D
Afspraken, tijd/plaats is al bepaald

Slide 21 - Quizvraag

Je gebruikt de 'present continuous' bij:
(am/is/are + werkwoord + ing)
A
Voorspelling zonder bewijs
B
Tijden volgens een schema
C
Afspraak, tijd/plaats is a bepaald
D
Belofte

Slide 22 - Quizvraag