Nederland: land zonder een echte grote stad

Hoofdstuk 3: Steden
§7 Nederland: een land zonder echt grote steden
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
AardrijkskundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Hoofdstuk 3: Steden
§7 Nederland: een land zonder echt grote steden

Slide 1 - Tekstslide

In welke stad bevindt dit gebouw zich?
A
Amsterdam
B
Den Haag
C
Rotterdam
D
Utrecht

Slide 2 - Quizvraag

Wat is de functie/taak van Amsterdam?

Slide 3 - Open vraag

Welke stad zie je op de afbeelding?
A
Amsterdam
B
Den Haag
C
Rotterdam
D
Utrecht

Slide 4 - Quizvraag

Wat is de functie/taak van Utrecht?

Slide 5 - Open vraag

In welke stad bevindt het gebouw op de afbeelding zich?
A
Amsterdam
B
Den Haag
C
Rotterdam
D
Utrecht

Slide 6 - Quizvraag

Wat is de functie/taak van Den Haag?

Slide 7 - Open vraag

Welke stad is op de afbeelding te zien?
A
Amsterdam
B
Den Haag
C
Rotterdam
D
Utrecht

Slide 8 - Quizvraag

Wat is de functie/taak van Rotterdam?

Slide 9 - Open vraag

Stad 
  • Tot 1800 had Nederland een primate city: Amsterdam 

Slide 10 - Tekstslide

Agglomeratie
  • 1880-1960
  • In de 19e eeuw trekken mensen massaal van het platteland naar de stad (urbanisatie)
  • Steden groeiden over hun stadsgrenzen heen en slokten omringende gemeenten op (agglomeratie)

Slide 11 - Tekstslide

Stadsgewest
  • 1961-1990
  • Mensen vertrekken uit de stad, dankzij de welvaart kunnen ze 'in het groen' gaan wonen (suburbanisatie)
  • Bedrijven verlaten de binnenstad ook, zo zijn ze beter bereikbaar 
  • Zo ontstaat een stadsgewest: een gebied waarin de omringede plaatsen op tal van terreinen verbonden zijn met de centrale stad

Slide 12 - Tekstslide

Stedelijk gebied
  • 1985-nu
  • Stadsgewesten groeien naar elkaar toe
  • Zo ontstaan stedelijke gebieden: gebieden waarbinnen een aantal steden en stadsgewesten liggen die goed met elkaar verbonden zijn

Slide 13 - Tekstslide

Stedelijk Nederland 

Slide 14 - Tekstslide

Drempelwaarde
  • Het minimumaantal mogelijke klanten dat nodig is om een goed of dienst op een bepaalde plaats met winst aan te bieden
  • Bijvoorbeeld: een ziekenhuis heeft 50.000 mogelijke 'klanten' nodig, terwijl een bakkerij er maar 2000 nodig heeft 

Slide 15 - Tekstslide

Reikwijdte
  • De afstand die de klanten willen afleggen voor een bepaalde dienst of een bepaald goed
  • Bijvoorbeeld: mensen zijn bereid om verder te reizen naar de Ikea dan naar de slagerij
  • De reikwijdte bepaalt het verzoringsgebied van een plaats: het gebied dat door één plaats wordt voorzien van goederen en diensten

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

Opdracht
Maak een samenvatting van §7

Slide 18 - Tekstslide