2H adverbs & Adjectives

Today's plan:
- Grammar instruction: adjectives / adverbs
- Practice: 5.5 exercises 1 t/m9 = homework next class
1 / 10
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 10 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Today's plan:
- Grammar instruction: adjectives / adverbs
- Practice: 5.5 exercises 1 t/m9 = homework next class

Slide 1 - Tekstslide

Wat zijn adjectives?

Adjectives zijn woorden die informatie geven over een noun (zelfstandig naamwoord = persoon of ding)


  • The weather is cold
  • We bought a red scooter
  • The teacher was angry
  • He has a big car


Slide 2 - Tekstslide

Wat zijn adverbs?

Adverbs zijn woorden die iets zeggen over een verb (werkwoord), adjective (bijvoeglijk naamwoord) of adverb (bijwoord)


  • He works slowly.
  • My computer is extremely slow.
  • This old computer works extremely slowly.

Slide 3 - Tekstslide

Hoe verander je een adjective naar een adverb?

1. Meestal komt -ly achter de adjective:

careful - carefully, Quick - quickly

2. adjectives die eindigen op -ic krijgen -ally:

economic - economically

3. na consonant + y verandert de spelling:

happy - happily, angry - angrily

4. -ble verandert in -bly:

terrible - terribly, considerable - considerably

5. Sommige adverbs veranderen van vorm. Deze moet je leren:

good - well, true - truly, whole - wholly

Slide 4 - Tekstslide

Uitzonderingen

1. De volgende adjectives veranderen niet van vorm wanneer ze een adverb worden:

hard, fast, daily/weekly/monthly, early, late, long, free, straight, high, low

2. Na de volgende werkwoorden krijg je geen adverb:

to feel, to look, to seem, to taste, to smell, to sound

3. bijwoord van GOOD is WELL.

Slide 5 - Tekstslide

Write a sentence using the word "Cheerful" as an adjective.

Slide 6 - Open vraag

Write a sentence with the adjective: great

Slide 7 - Open vraag

Write your own sentence with the adverb word: bad

Slide 8 - Open vraag

Write your own sentence with the word: magician

Slide 9 - Open vraag

Over to you:
(online) book: par 5.5 - exercises 1 t/m 9
= Homework for next class

Slide 10 - Tekstslide