3.10 t/m 3.14

3.10 t/m 3.14
1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 40 min

Onderdelen in deze les

3.10 t/m 3.14

Slide 1 - Tekstslide

Welkom
4 HAVO ECONOMIE  ||  2023-2024

Slide 2 - Tekstslide

Lesdoelen
Aan het einde van de les
  • Kun je de verschillende redenen voor een loonsverhoging beredeneren en berekenen/aflezen. 
  • Kun je de verandering van loonkosten per product berekenen. 
  • Kun je uitleggen wat het gevolg is van een verhoging van de arbeidsproductiviteit voor de loonkosten per product. 
  • Kun je uitleggen wat het gevolg is van een lagere/hogere  kostprijs op de concurrentiepositie. 

Slide 3 - Tekstslide

Indexcijfer
Een indexcijfer laat een procentuele verandering zien ten opzichte van een afgesproken periode.
Die periode noem je het basisjaar. De gegevens in het basisjaar hebben het indexcijfer 100.

Slide 4 - Tekstslide

Indexcijfer berekenen
Indexcijfer = nieuw getal ÷ getal in het basisjaar x 100

Voorbeeld
  • In het basisjaar is de prijs van een spijkerbroek € 30. Vijf jaar later is de prijs € 34.
  • Het nieuwe indexcijfer is € 34 ÷ € 30 x 100 = 113,3.

Of bereken de prijsstijging in procenten en dan plus 100. 
(34 - 30) : 30 x 100 = 13,3% --> 113,3

Slide 5 - Tekstslide

Als je inkomen met 4% stijgt en de prijzen met 6%. Wat gebeurd er dan met je koopkracht?
Stijgt
Daal

Slide 6 - Poll

Koopkracht
  • Als je inkomen hetzelfde blijft en de prijzen stijgen, dan daalt je koopkracht.
  • Als je inkomen stijgt en de prijzen hetzelfde blijven, dan stijgt je koopkracht.
  • Wanneer je koopkracht stijgt, kun je meer behoeften vervullen. Je welvaart stijgt dan.

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Reëel inkomen

  • Als je rekening houdt met de gevolgen van inflatie voor je inkomen, spreek je van een reëel inkomen.
  • Reëel inkomen = koopkracht. 
  • Je inkomensstijging is gecorrigeerd met de inflatie. 

Slide 9 - Tekstslide

Voorbeeld
Er is 5% inkomensstijging en 3% inflatie. Wat gebeurd er met je koopkracht?
105 : 103 x 100 = 101,9 --> stijging van 1,9%
Ric = Nic : pic x 100%

Jullie mogen ook 5% - 3% = 2% opschrijven

Slide 10 - Tekstslide

Er is 2% inflatie. Je koopkracht gaat er met 3% op vooruit. Met hoeveel procent is je loon gestegen?

Slide 11 - Open vraag

Als de prijzen stijgen...
Willen mensen ook meer loon!

Slide 12 - Tekstslide

Prijscompensatie

Als de lonen net zo veel stijgen als de prijzen.





Slide 13 - Tekstslide

Gevolg
  • Hogere lonen betekenen voor bedrijven hogere kosten. Die kosten berekenen zij door in de verkoopprijs van hun producten.
  • Als de prijzen stijgen, willen werknemers weer loonsverhoging, enzovoort.
  • Dit is de loon-prijsspiraal en die zorgt voor voortdurende inflatie.

Slide 14 - Tekstslide

Loonprijsspiraal

Slide 15 - Tekstslide

Wat betekent het begrip arbeidsproductiviteit?

Slide 16 - Open vraag

Arbeidsproductiviteit
Het vergroten van de productie per werkende

  • De actieven meer uren per jaar laten werken --> productie wordt hoger
  • Arbeidsproductiviteit per uur verhogen

Slide 17 - Tekstslide

Verhogen arbeidsproductiviteit
  • Gebruik maken van machines, computers etc
  • Scholing
  • Specialisatie 

Slide 18 - Tekstslide

Hoger loon door hogere arbeidsproductiviteit?

  • Een werknemer produceert per uur meer, dus levert ook meer geld op
  • Wanneer werknemers op grond van de gestegen arbeidsproductiviteit bovenop de prijscompensatie nog een algemene loonstijging krijgen, noemen we dat een initiële loonstijging. 

Slide 19 - Tekstslide

Om wat voor andere redenen kunnen werknemers salarisverhoging krijgen?

Slide 20 - Open vraag

Incidentele loonstijging
Een loonstijging die niet voor iedereen geldt en het gevolg is van:
  • Promotie
  • Overwerken
  • Stijging van aantal dienstjaren

Slide 21 - Tekstslide

Werknemer ziet loon als beloning van zijn werk
Hoe ziet de werkgever dit?

Slide 22 - Open vraag

(Internationale) concurrentiepositie
Als de lonen stijgen --> loonkosten per product stijgen --> kosten per product hoger --> verkoopprijs producten duurder

Gevolg:
  • Dit is slecht voor de concurrentiepositie van een bedrijf
  • Er zullen minder verkopen plaats vinden
  • Winst daalt
  • Minder ruimte voor investeringen

 

Slide 23 - Tekstslide

Kostprijs
Alle kosten die je bij de productie maakt, moet je terugverdienen in de verkoopprijs.

  • kostprijs per product
  • Dat zijn alle kosten die je hebt voor het maken van één product.
  • Denk aan grondstoffen, materialen, maar ook loon!

Slide 24 - Tekstslide

Voorbeeld arbeidsproductiviteit
  • 1 werknemer maakt 10 hoesjes per uur
  • Loon is €20 euro per uur.
  • Loonkosten per product = €20,00 : 10 = €2,00
  • Werknemer heeft een cursus gehad
  • 1 werknemer maakt 20 hoesjes per uur
  • Loonkosten per product = €20,00 : 20 = €1,00
  • Gevolg? → Kostprijs daalt (het is immers goedkoper een product te maken)

Slide 25 - Tekstslide

Winst
Als de loonkosten stijgen, daalt niet altijd de winst.
--> verhoging arbeidsproductiviteit vangt de extra kosten op.
Voor een werkgever is het dus belangrijk om de loonkosten per product goed in de gaten te houden

Slide 26 - Tekstslide

Voorbeeld
  • De loonkosten per werknemer stijgen 9%
  • De arbeidsproductiviteit 5%


  • 109/105 x 100= 103,8
  • De loonkosten per product stijgen met 3,8%

Slide 27 - Tekstslide

Aan de slag
Maken t/m 3.14
Zachtjes overleggen! / Aan docent vragen
Klaar? Nakijken
Niet af? Huiswerk!


Slide 28 - Tekstslide