J samengestelde zinnen les 2

Lesplanning

* stillezen in je leesboek
* theorie par. J hoofdzinnen en bijzinnen (samengestelde zinnen)
* oefeningen


Lesdoel

Aan het eind van de 
les:
* weet ik wat samengestelde zinnen zijn.
* weet ik hoe ik kan bepalen wat hoofd- en bijzinnen zijn in een zin.
* kan ik beredeneren of een zin een hoofdzin of bijzin is.


timer
10:00
1 / 12
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 12 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Lesplanning

* stillezen in je leesboek
* theorie par. J hoofdzinnen en bijzinnen (samengestelde zinnen)
* oefeningen


Lesdoel

Aan het eind van de 
les:
* weet ik wat samengestelde zinnen zijn.
* weet ik hoe ik kan bepalen wat hoofd- en bijzinnen zijn in een zin.
* kan ik beredeneren of een zin een hoofdzin of bijzin is.


timer
10:00

Slide 1 - Tekstslide

Een zin met meer dan 1 persoonsvorm noemen we een samengestelde zin.
   

Een samengestelde zin kan bestaan uit: hoofdzinnen of uit (een) hoofdzin(nen) en (een) bijzin(nen).

Slide 2 - Tekstslide

Zinnen
Enkelvoudige zin
  • Semme roept naar zijn klasgenoten.

Samengestelde zin
  • Semme roept naar zijn klasgenoten, maar zij horen hem niet.

Slide 3 - Tekstslide

Enkelvoudige zinnen
  1. Schrijf 2 enkelvoudige zinnen op. 
  2. Voeg deze zinnen samen met een nevenschikkend voegwoord.
timer
2:00

Slide 4 - Tekstslide

Samengestelde zinnen
  1. Zet accolades { om de hoofdzin aan te geven en haakjes () om aan te geven wat de bijzin is.
  2. Onderstreep het voegwoord.

Meneer De Koning koopt een auto, omdat hij een nieuwe nodig heeft.



timer
1:00

Slide 5 - Tekstslide

{Meneer De Koning koopt een auto}, (omdat hij een nieuwe nodig heeft.)

HZ + (BZ)
 Omdat = os. vgw.

Slide 6 - Tekstslide

Functie bijzin
Binnen de hoofdzin kan de bijzin een functie hebben.

Zij zei dat ze vanmiddag om twaalf uur zou komen.

  1. Zet accolades om de hoofdzin aan te geven en haakjes om aan te geven wat de bijzin is.
  2. Geef aan wat het voegwoord is.
  3. Wat is in deze zin de functie van de bijzin?

timer
1:00

Slide 7 - Tekstslide

{Zij zei} (dat ze vanmiddag om twaalf uur zou komen.)
Dat = os vgw.

Zij zei iets.
  • Pv = zei
  • Ow = Zij
  • Wg = zei
  • Lv = iets -> Dus: bijzin = lv-zin

<iets>

Slide 8 - Tekstslide

Voorbeelden
Onderwerpszin (ow-zin)
  • Hij die van koekjes houdt, is erg aardig.

‘Naamwoordelijk deel van het gezegde’-zin (nw.deel-zin)
  • Elianne is altijd gebleven wie zij was.

Lijdendvoorwerpszin (lv-zin)
  • Ik zei dat hij van koekjes houdt.

Meewerkendvoorwerpszin (mv-zin)
  • Ella geeft deze aan iemand die van koekjes houdt.




Slide 9 - Tekstslide

Oefening
We maken opdracht 6 en 7 van par. J.

Als je hiermee klaar bent, maak je opdracht 8 en 9.
Vragen? Overleg zachtjes met je buurvrouw of -man. 
Als je er dan nog niet uitkomt, steek je je hand omhoog en kom ik eraan.

Slide 10 - Tekstslide

Schrijf op een blad
Ik kan bepalen wat en beredeneren of een zin een hoofd- en bijzin is.
0 = echt (nog) niet / 10 = absoluut wel

Slide 11 - Tekstslide

Hoe vind je dat je gewerkt hebt?
Teken een emoji op een blad.
timer
1:00

Slide 12 - Tekstslide