Stijl 2F: geslacht

1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Een handsinaasappel is een sinaasappel (die / dat) lekker is om uit het handje te eten.
A
die
B
dat

Slide 2 - Quizvraag

Een gedeelte (die / dat) saai is, kun je wel overslaan.
A
die
B
dat

Slide 3 - Quizvraag

De hond (die /dat) blafte.
A
die
B
dat

Slide 4 - Quizvraag

woordgeslacht
Een zelfstandig naamwoord kan mannelijk, vrouwelijk of onzijdig zijn.  Om te weten met welke voornaamwoord je naar een woord verwijst, moet je weten welk geslacht dit woord heeft.
Naar vrouwelijke woorden verwijs je met ze/zij en haar. Naar mannelijke en onzijdige woorden verwijs je met hij, hem of zijn.

Slide 5 - Tekstslide

het-woorden
Het-woorden zijn altijd onzijdig. De volgende categorieën woorden zijn over het algemeen het-woorden: 
  • verkleinwoorden: het bloempje, het jongetje, het briefje
  • landen en plaatsen: het kleine Nederland
    , het statige Den Haag
  • metalen: het ijzer, het kwik
  • sporten en spellen: het tennis, het scrabble, het yahtzee
  • stofnamen: het bier, het brood, het goud, het zilver, het hout
  • talen: het Nederlands, het Swahili, het Arabisch
  • windrichtingen: het noorden, het zuidwesten
woorden met twee lettergrepen die beginnen met be-, ge-, ver- en ont-: het belang, het geweer, het verstand en het ontzet
woorden die eindigen op -isme, -ment, -sel en -um: het communisme, het instrument, het kapsel en het museum
maar: de óf het deksel, de recruitment, de overemployment en de datum

Slide 6 - Tekstslide

de-woorden
De-woorden zijn mannelijk of vrouwelijk. De volgende woorden zijn over het algemeen de-woorden: 
  • vruchten, bomen en planten: de appel, de eik, de fuchsia
  • rivieren en bergen: de Waal, de Mount Everest
  • cijfers en letters: de vier, de x, de tussen-n
  • de meeste woorden die personen aanduiden: de ober, de boer, de buurvrouw

Slide 7 - Tekstslide

(Die / Dat) tweede hoofstuk vind ik nog best lastig.
A
Die
B
Dat

Slide 8 - Quizvraag

Mijn geloof, (die / dat) erg belangrijk voor me is, kan niemand van me afnemen.
A
die
B
dat

Slide 9 - Quizvraag

De brief (die / dat) ik schreef.
A
die
B
dat

Slide 10 - Quizvraag

Het lampje (die / dat) daar staat.
A
die
B
dat

Slide 11 - Quizvraag

(Die / Dat) woord mag je nooit meer gebruiken, Jens!
A
Die
B
Dat

Slide 12 - Quizvraag

De bloemen (die/ dat) daar bloeien.
A
die
B
dat

Slide 13 - Quizvraag

Heb je (die / dat) afschuwelijke T-shirt nu alweer aan?
A
die
B
dat

Slide 14 - Quizvraag

Hoe verwijs je naar het-woorden en de-woorden?

Slide 15 - Tekstslide

voorbeelden
De regering heeft haar plannen bekendgemaakt. Ze is hier maandenlang over in beraad geweest. (regering=vrouwelijk)

De raad legt zijn plannen op tafel. (raad=mannelijk)

Het parlement houdt zijn plannen nog even geheim. (parlement=onzijdig)

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Link