Les 24-11-2020, herhaling paragraaf 3.3 en 3.4

Planning voor de les:
4 minuten: binnenkomst, welkom en spullen voor.
1 minuut: leerdoelen en huiswerk
30 minuten: uitleg 
25 minuten: aan het werk!
1 / 36
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

In deze les zitten 36 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Planning voor de les:
4 minuten: binnenkomst, welkom en spullen voor.
1 minuut: leerdoelen en huiswerk
30 minuten: uitleg 
25 minuten: aan het werk!

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen:
1. Je kent de stof van paragraaf 3.3
2. Je kent de stof van paragraaf 3.4
3. Je kent de stof van paragraaf 3.5
4. Je kent de stof van paragraaf 3.6

HUISWERK: Leer paragraaf 3.3, 3.4, 3.5 en 3.6

Slide 2 - Tekstslide

Paragraaf 3: budgetteren

Slide 3 - Tekstslide

NIBUD
Nationaal Instituut voor BUDgetvoorlichting

Slide 4 - Tekstslide

Budgetteren
Uitgaven afstemmen op de inkomsten.

Het Nibud adviseert je uitgaven in drie groepen te verdelen:
- dagelijkse uitgaven;
- vaste lasten;
- incidentele uitgaven.
Niet alleen Nibud geeft advies, ook:
- Consumentenbond
- Banken
ZEKER GEEN BELASTINGDIENST

Slide 5 - Tekstslide

Begroting
Een overzicht van je verwachte inkomsten en uitgaven voor de komende periode.

Slide 6 - Tekstslide

Begroting & budgetteren
Begroting
Een overzicht van je verwachte inkomsten en uitgaven voor de komende periode.
Budgetteren
Zorgen dat je uitgaven niet hoger worden dan je inkomsten

→ dus geen geld tekort komen

Slide 7 - Tekstslide

huishoudelijke uitgaven: uitgaven voor de dingen in je huishouden die je (vrijwel) dagelijks gebruikt
Soorten uitgaven
Waar geef je je geld aan uit?
vaste lasten:
de uitgaven die je met een vaste regelmaat moet betalen

incidentele uitgaven:
meestal grote uitgaven die je niet zo vaak doet en niet met een vaste regelmaat

Slide 8 - Tekstslide

Reserveren
bedrag dat je nodig hebt : aantal maanden = reservering per maand 

 Voorbeeld: 
Sophie wil over twee jaar een scooter van € 1.800 kopen.
Hoeveel moet ze per maand reserveren?
€ 1.800 : 24 = € 75 per maand reserveren.

Slide 9 - Tekstslide

Bart wil over een jaar een fiets van € 1.000 kopen.
Hoeveel moet hij per maand reserveren?

Slide 10 - Open vraag

Uitwerking
€1000 / 12 maanden = €83,33 per maand

Slide 11 - Tekstslide

Wat is budgetteren?
A
een begroting maken
B
een (financieel) plan maken
C
geld sparen
D
geld uitgeven

Slide 12 - Quizvraag

Benzine tanken hoort bij de ...
A
huishoudelijke uitgaven.
B
incidentele uitgaven.
C
vaste lasten.
D
wekelijkse uitgaven.

Slide 13 - Quizvraag

Paragraaf 4: reserveren

Slide 14 - Tekstslide

Duurzame goederen
Duurzame consumptiegoederen zijn gebruiksgoederen die meestal lang mee gaan. De levensduur is lang, maar de gebruiksduur is beperkt. De gebruiksduur is dus korter dan de levensduur.


Slide 15 - Tekstslide

Hoe hoger de restwaarde,
hoe ........... je moet reserveren.
A
meer
B
minder

Slide 16 - Quizvraag

Welke berekening voor de vervangingswaarde is juist?
A
Aanschafwaarde - Restwaarde : aantal maanden
B
Restwaarde - Aanschafwaarde : aantal maanden
C
Aanschafwaarde : Restwaarde x aantal maanden
D
Restwaarde : Aanschafwaarde x aantal maanden.

Slide 17 - Quizvraag

Geld reserveren. Tom wil over 3 jaar een nieuwe laptop kopen. De Laptop kost Tom € 500. Hoeveel geld moet Tom per maand reserveren?

Slide 18 - Open vraag

Uitwerking
€ 500 : 3 jaar = € 166,67 per jaar
dat is € 166,67 : 12 = € 13,89 per maand

Slide 19 - Tekstslide

Je oude scooter gaat naar verwachting nog 3 jaar mee. Je kunt deze over 3 jaar nog voor €250 inruilen. De nieuwe scooter die je gaat kopen gaat €2500 kosten.

Hoeveel moet je per maand sparen om de nieuwe scooter te kopen?

Slide 20 - Open vraag

Uitwerking
Reservering per maand = (toekomstige aanschafwaarde - restwaarde) : aantal maanden

(2500 - 250) / 36 maanden = €62,50


Slide 21 - Tekstslide

Paragraaf 5: geld te kort

Slide 22 - Tekstslide

Geld tekort? 3 oplossingen


- Inkomsten vergroten

- Geld lenen als het echt niet anders kan

- Bezuinigen (= uitgaven verminderen)


Let op! Je kunt niet meteen op vaste lasten bezuinigen

(= abonnementen etc.)


Slide 23 - Tekstslide

geld lenen bij de bank
Je kunt een lening afsluiten bij de bank voor je aankopen:
  • consumptief krediet (voor bijv. apparaten, scooter, computer);
  • hypothecaire lening (voor het kopen van een huis).

Slide 24 - Tekstslide

Kredietkosten

Als je geld leent, krijg je te maken met verschillende kosten:

  • aflossing: terugbetaling van het leenbedrag;
  • rente: een percentage van het leenbedrag als vergoeding voor het lenen.

Je betaalt kredietkosten meestal op 
vaste momenten in maandelijkse termijnen.


Slide 25 - Tekstslide

Kredietkosten berekenen
  • Krediet = lening
  • Kredietkosten = (aantal termijnen x termijnbedrag) - lening
    Rekenvoorbeeld
    Ik leen € 3.000 en betaal terug in maandelijkse termijnen van elk 
    € 148. Looptijd is twee jaar. Bereken de kredietkosten.
    >> (24 x € 178 ) - € 3.000 = € 552

    Slide 26 - Tekstslide

    Hammid koopt een tv. Als Hammid direct betaalt is de verkoopprijs € 500.
    Hammid kiest er echter voor om de tv in termijnen te betalen.
    Hammid betaalt 12 termijnen van € 50.

    Bereken de kredietkosten.


    A
    € 50,00
    B
    € 100,00
    C
    € 500,00
    D
    € 600,00

    Slide 27 - Quizvraag

    Bezuinigen
    Prioriteiten (kiezen wat het belangrijk is)

    Verbruiksgoederen
    Duurzame gebruiksgoederen

    Vaste uitgaven, Incidentele uitgaven
    Huishoudelijke uitgaven, Persoonlijke uitgaven
    Verbruik: 1x gebruiken (eten, schoonmaakmiddel)
    Gebruik: meerdere keren (bord, bezem)

    Slide 28 - Tekstslide

    Paragraaf 6: kosten van vervoer

    Slide 29 - Tekstslide

    Slide 30 - Tekstslide

    waardevermindering
    Je hebt intussen al gehoord van afschrijving. Alles verouderd en meestal wordt het dan ook minder waard. 

    Met name technische spullen.

    Slide 31 - Tekstslide

    Vaste kosten
    Als je een auto koopt heb je te maken met de volgende kosten:
    - motorrijtuigenbelasting
    - houderschapsbelasting
    - aansprakelijkheidsverzekering
    - gebruikskosten

    Slide 32 - Tekstslide

    kosten van een auto
    Als je een auto koopt heb je te maken met de volgende kosten:
    - motorrijtuigenbelasting(houderschapsbelasting)
    Verschilt per provincie, hoe zwaar je auto is, en welke brandstof

    - bpm (registratiebelasting)
    Als je een auto koopt betaal je deze belasting eenmalig



    Slide 33 - Tekstslide

    kosten van een auto
    - aansprakelijkheidsverzekering
    Verplichte verzekering

    - gebruikskosten
    brandstof (zit veel accijns op)
    onderhoud (apk)
    Accijns is een extra belasting om gebruik te ontmoedigen

    Slide 34 - Tekstslide

    kosten van een auto
    Kosten van een auto kun je per kilometer uitrekenen. Zo kan je makkelijk de kosten van auto's vergelijken. 

    VOORBEELD:
    Stel een auto kost voor verzekering 50 euro per maand belasting 60 euro per maand en je rijdt per maand 150 kilometer.

    Dan reken je de totale kosten uit: 50+60 = € 110 
    dat deel je door aantal kilometer: 110 : 150 = € 0,73 per kilometer

    Slide 35 - Tekstslide

    Aan de slag!
    Wat? Leer paragraaf 3.3, 3.4, 3.5 en 3.6
    Hoe? In de online leeromgeving
    Hulp? De docent (tijdens de les), je laptop en je medestudent.
    Tijd? Tot de timer op 0 staat of de opdrachten af zijn
    Uitkomst? Je hebt geoefend met de leerstof.
    Klaar? Ga verder met een ander vak

    timer
    25:00

    Slide 36 - Tekstslide