maandag 15/11 h1 spelling ww pvtt

maandag 15/11: Werkwoordspelling
Nodig deze les: 
  • Nederlands boek
  • Schrift
  • Pen
1 / 44
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 44 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

maandag 15/11: Werkwoordspelling
Nodig deze les: 
  • Nederlands boek
  • Schrift
  • Pen

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

1. Boekpromotie 
2. Presentatie nieuws in de klas
3. Uitleg werkwoordspelling
4. Aan de slag!
5. Afsluiting
Woensdag bespreken we de toets. De cijfers kan ik nog niet geven.
Deze les

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies


Je kan werkwoorden juist spellen.

Je weet dus hoe je de pvtt moet spellen. 


Leerdoelen

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Boekpromotie klas 1

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Presentatie nieuws in de klas
  • Tijdens de presentatie is het helemaal stil. 
  • Vragen na de presentatie!
  • Je doet goed mee: je moet hier vragen over beantwoorden. 
  • Elke presentatie 2 leerlingen die de presentatie beoordelen. Iedere presentatie iemand anders. 

  • Beoordeling: O - V - G 

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

3 soorten werkwoorden (die je moet kunnen gebruiken)
persoonsvorm tegenwoordige tijd
persoonsvorm verleden tijd
voltooid deelwoord 

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

  • Ik-vorm = hele ww min -en 
    tekenen --> ik teken
  • Soms moet je de ik-vorm aanpassen
    beloven --> beloof
    grijnzen --> grijns


  • Je krijgt NOOIT +d als er géén -d in het werkwoord zit.


Persoonsvorm tt

Slide 7 - Tekstslide

Persoonsvorm tegenwoordige tijd

Welke vorm kies je?
timer
2:00
Welke vorm kies je? Schrijf de antwoorden in je schrift!

Slide 8 - Tekstslide

Opdrachtje: Welke vorm kies je?
Schrijf de antwoorden in je schrift!
1. word --> pv vóór je = geen t. Vul lopen in: loopt je? 
2. verstuurt --> Ik loop, dit bedrijf loopt / ik verstuur, dit bedrijf verstuurt.
3. rond --> ik, dus geen -t erachter.
4. vergoedt --> ik loop, de verzekering loopt / ik vergoed, de verzekering vergoedt
5. vindt --> loopt je zus? Dus: vindt je zus?
6. belooft --> ik loop, mijn broertje loopt / ik beloof, mijn broertje belooft 
Antwoorden

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De ballon (belanden) in de boom.

Slide 13 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Ik (vinden) er niets aan.

Slide 14 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

De kip (broeden) al 2 weken.

Slide 15 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Ik (aanvaarden) jouw voorstel.

Slide 16 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Hij (aanvaarden) het niet.

Slide 17 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

(Houden) jij ook van nasi?

Slide 18 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Hij (schelden) iemand uit.

Slide 19 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Aan de slag! 
WAT
H1 spelling werkwoorden opdracht 1 (blz.37)
HOE
Eerste 5 minuten in stilte, daarna zachtjes overleggen.
HOE LANG
Maximaal 10 minuten. 
KLAAR
Je mag verder werken met opdracht 2. 

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Oefenen met
werkwoordspelling

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

voor het spellen van de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd gebruik je 't ex-fokschaap
A
waar
B
niet waar

Slide 22 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

voor het spellen van het voltooid deelwoord gebruik je 't ex-fokschaap
A
waar
B
niet waar

Slide 23 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

voor het spellen van de persoonsvorm in de verleden tijd gebruik je 't ex-fokschaap
A
waar
B
niet waar

Slide 24 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


Casper (branden) zijn vingers gisteren
A
brande
B
brandde
C
brandden
D
branden

Slide 25 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


Maar iedereen heeft weleens (falen)
A
gefaald
B
gefaalt
C
gefalen

Slide 26 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Ook Marle en Noa hebben (beloven)
A
belooft
B
beloovt
C
beloofd
D
beloovd

Slide 27 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

hun vingers niet meer te (branden)
A
brandden
B
brandde
C
brande
D
branden

Slide 28 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


(vinden) je deze les ook zo leuk?
A
vin
B
vint
C
vindt
D
vind

Slide 29 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Meneer Kalis (vinden) het hopelijk wel wat.
A
vind
B
vint
C
vindt

Slide 30 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


Afgelopen weken (besteden) we veel tijd aan werkwoordspelling
A
besteden
B
besteede
C
besteedden
D
besteeden

Slide 31 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


Als Rania nu eens een beetje (opschuiven)
A
opschuift
B
opschuifd
C
opschuivt
D
opschuivd

Slide 32 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Dan kan Qimo zijn woord beter (verspreiden)
A
verspreide
B
verspreiden
C
verspreidde
D
verspreidden

Slide 33 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Heeft iedereen zijn naam op Julius' schoenen (vermelden)?
A
vermeld
B
vermelt
C
vermeldt

Slide 34 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Mevrouw Jansen (zetten) die van haar er gisteren nog op
A
zet
B
zetten
C
zette
D
zat

Slide 35 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Sommige leerlingen (roken) stiekem in het park.
A
rookte
B
rookten
C
rookde
D
rookden

Slide 36 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Maar ze zijn daarvoor flink (straffen).
A
gestraft
B
gestrafd
C
gestrafft
D
gestraffd

Slide 37 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

En nu (gebeuren) het gelukkig niet meer.
A
gebeurt
B
gebeurd
C
gebeurdt

Slide 38 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

En anders is het corveeën ook weer zo (gebeuren)
A
gebeurt
B
gebeurd
C
gebeurdt

Slide 39 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hopelijk hebben jullie van deze quiz wat (leren)
A
geleerd
B
geleert
C
geleerdt

Slide 40 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Dan (beloven) dat veel voor de toets
A
beloovt
B
beloovd
C
beloofd
D
belooft

Slide 41 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hij heeft de gevonde foto's weggelegd.
A
gevonden
B
gevonde
C
gevondden

Slide 42 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De vergrote foto's heb ik ingelijst.
A
vergrote
B
vergroten
C
vergrootte
D
vergrootten

Slide 43 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De geredde jongen was heel erg bang geweest.
A
gerede
B
geredden

Slide 44 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies