Naamvallen

Übersetze:
1 / 54
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 54 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Übersetze:

Slide 1 - Tekstslide

afslaan

Slide 2 - Open vraag

voorrang hebben

Slide 3 - Open vraag

daar is het druk

Slide 4 - Open vraag

het licht staat op rood

Slide 5 - Open vraag

om de hoek

Slide 6 - Open vraag

met de trein

Slide 7 - Open vraag

rechtdoor

Slide 8 - Open vraag

bij het station komen

Slide 9 - Open vraag

het traject

Slide 10 - Open vraag

vervangen

Slide 11 - Open vraag

uitstappen

Slide 12 - Open vraag

de trein missen

Slide 13 - Open vraag

het voertuig

Slide 14 - Open vraag

de personenauto

Slide 15 - Open vraag

de vluchtstrook

Slide 16 - Open vraag

de werkplaats, de garage

Slide 17 - Open vraag

Meine Mutter hat einen kleinen Bruder.
Welke naamvallen zitten in deze zin
timer
1:00
A
1e + 4e
B
3e + 4e
C
1+3e

Slide 18 - Quizvraag

Meine Mutter hat einen kleinen Bruder.
Welke naamval is meine Mutter
timer
1:00
A
4e
B
1e
C
3e

Slide 19 - Quizvraag

Meine Mutter hat einen kleinen Bruder.
Welke naamval is einen kleinen Bruder
timer
1:00
A
4e
B
1e
C
3e

Slide 20 - Quizvraag

Der Lehrer schickt seinen Schülern eine Email.
Welke naamval is Der Lehrer
timer
1:00
A
1e
B
3e
C
4e

Slide 21 - Quizvraag

Der Lehrer schickt seinen Schülern eine Email.
Welke naamval is eine Email
timer
1:00
A
1e
B
3e
C
4e

Slide 22 - Quizvraag

Der Lehrer schickt seinen Schülern eine Email.
Welke naamval is seinen Schülern
timer
1:00
A
1e
B
3e
C
4e

Slide 23 - Quizvraag

Der Lehrer schickt seinen Schülern eine Email.
Welke naamval is seinen Schülern
timer
1:00
A
1e
B
3e
C
4e

Slide 24 - Quizvraag

tweede naamval vrouwelijk is
A
des
B
der
C
die
D
das

Slide 25 - Quizvraag

4de naamval mannelijk
A
dem
B
der
C
den
D
des

Slide 26 - Quizvraag

3de naamval onzijdig
A
der
B
dem
C
des
D
die

Slide 27 - Quizvraag

wat ist juist
A
ich-mir- mich
B
du - dir - ich
C
er- ihn- sie
D
sie- ihnen- es

Slide 28 - Quizvraag

eerste naamval
tweede naamval
derde naamval
vierde naamval
naamwoordelijk deel van het gezegde
tijdsbepaling zonder voorzetsel
entgegen
durch
onderwerp
van bij de Nederlandse vertaling
meewerkend voorwerp
nach
es gibt
lijden voorwerp

Slide 29 - Sleepvraag


Dieser lange Film war spannend.


welke groep?
A
der-groep
B
ein-groep
C
nul-groep

Slide 30 - Quizvraag


Wir haben ein.. spannend... Film (m) gesehen.
A
einen spannenden
B
eine spannende
C
ein spannender
D
ein spannendes

Slide 31 - Quizvraag


Tolle Burschen (stoere binken) weinen nicht.

Welke groep?
A
der-groep
B
ein-groep
C
nul-groep

Slide 32 - Quizvraag


Der Produzent gab uns d ...
schwierigsten 
Rollen.

Slide 33 - Open vraag

Übersetzt: Het licht staat op rood.

Slide 34 - Open vraag

Übersetzt: afslaan

Slide 35 - Open vraag

Übersetzt: oversteken

Slide 36 - Open vraag

Übersetzt: op de rotonde

Slide 37 - Open vraag

Übersetzt: naar links, naar rechts

Slide 38 - Open vraag

Übersetzt: Wat zegt u?

Slide 39 - Open vraag

Dort kommt der Lehrer.
Welk zinsdeel is "der Lehrer"?
A
onderwerp
B
meewerkend voorwerp
C
lijdend voorwerp

Slide 40 - Quizvraag

Ich kenne den Lehrer.
Welk zinsdeel is "den Lehrer"?
A
onderwerp
B
meewerkend voorwerp
C
lijdend voorwerp

Slide 41 - Quizvraag

Ich habe meiner Mutter Blumen gekauft.
Welk zinsdeel is "meiner Mutter"?
A
onderwerp
B
meewerkend voorwerp
C
lijdend voorwerp

Slide 42 - Quizvraag

1.Ich habe ein Buch für .....
A
du
B
dich

Slide 43 - Quizvraag

2.Er geht ohne ...... ins Kino
A
ich
B
mich

Slide 44 - Quizvraag

3.Sie spielen gegen .....
A
uns
B
wir

Slide 45 - Quizvraag

4.Was hast du eigentlich gegen .....
A
er
B
ihn

Slide 46 - Quizvraag

5.Die Lehrerin kümmert sich um ....
A
ihn
B
er

Slide 47 - Quizvraag

Ich fahre mit d.. Zug (m)
A
der
B
das
C
dem
D
die

Slide 48 - Quizvraag

Er kommt aus d.. Wohnung (v).
A
der
B
die
C
das
D
dem

Slide 49 - Quizvraag

Meine Schwester ist bei d... Zahnarzt.
A
der
B
dem
C
die
D
das

Slide 50 - Quizvraag

Er geht durch .......... Zimmer (o)
A
einen
B
ein
C
eines
D
eine

Slide 51 - Quizvraag

Die Blume ist für ............ Opa.
A
der
B
den
C
die
D
das

Slide 52 - Quizvraag

Ohne ........... Vater werde ich es nicht tun.
A
mein
B
meiner
C
meinen
D
meine

Slide 53 - Quizvraag

Dieser Satz ist richtig!!!
Dieser Satz ist leider falsch
Für die Reise müssen wir tanken
Der Ball rollt unter das Auto
Die Kreditkarte liegt im Hotelzimmer
Ich wohne über dem Geschäft 
Ich lege die Zeitung auf dem Tisch 
Die Zeitung liegt noch auf dem Tisch

Slide 54 - Sleepvraag