Basisstof 5 Aanpassingen bij dieren

Basisstof 5 Aanpassingen bij dieren
1 / 14
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

In deze les zitten 14 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Basisstof 5 Aanpassingen bij dieren

Slide 1 - Tekstslide

Inhoud
- Snelle check
- Uitleg Bs. 5
- Huiswerk

Slide 2 - Tekstslide

Wat is een abiotische factoren?
A
Soortgenoten
B
Voedsel
C
Ziekteverwekkers
D
Regen

Slide 3 - Quizvraag

Bij welk ecologisch niveau heb je biotische en abiotische factoren?
A
Individu
B
Populatie
C
Levensgemeenschap
D
Ecosysteem

Slide 4 - Quizvraag

Bij welk nummer heb je plantaardige energierijke stoffen?
A
5
B
4
C
2
D
3

Slide 5 - Quizvraag

Bij welk is nitraat aanwezig?
A
1
B
4
C
7
D
3

Slide 6 - Quizvraag

Leerdoel
6.5.1 Je kunt uitleggen hoe dieren zijn aangepast aan hun leefomgeving.

Slide 7 - Tekstslide

Waterdieren
Voor waterdieren is een gestroomlijnd lichaam ook belangrijk om zich goed te kunnen voortbewegen. Waterdieren hebben een lichaamsvorm die zo weinig mogelijk weerstand van het water heeft, dit noem je gestroomlijnd. Dan steekt kop, romp en staart niet uit.

Door de schutkleur vallen deze dieren niet op, omdat de kleur hetzelfde is als hun leefomgeving:
• Als ze onder hun prooi zwemmen, vallen ze niet op, want de zee onder hen is ook donker.
• Als ze boven hun prooi zwemmen, heeft de witte buik ongeveer dezelfde kleur als het zonlicht boven het water.

Slide 8 - Tekstslide

Landdieren
Dieren hebben poten die aangepast zijn aan de ondergrond waar ze op lopen, namelijk:
- Zoolgangers (bijv, beren), leven meer op zachte ondergrond.
- Teengangers (bijv, katten), leven meer op harde ondergrond.
- Hoefgangers (bijv. paarden), leven meer op harde ondergrond.

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Snavels van vogels
5 type snavels:
- Kegelsnavel: Korte snavel waarmee veel kracht kan worden gezet om harde zaden te kraken. Eet vooral zaden.
- Pincetsnavel: Recht, spits en smalle snavel waarmee insecten uit hun schuilplaats worden gehaald. Eet vooral insecten.
- Haaksnavel: Krom naar beneden gebogen met een scherpe punt om de prooi in stukken te scheuren. Eet vooral dieren bijv. muizen en mollen.
- Zeefsnavel: Brede snavel om het voedsel uit water te zeven. Eet kleine planten en dieren.
- Priemsnavel: Lange, dunne snavel om voedsel te zoeken in ondiep water of zanderige bodem. Eet vooral bodemdieren bijv. wormen

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

Poten van vogels
1. Zangvogels leven in bomen en struiken, daarom staan er 3 tenen naar voren en 1 naar achteren om zich vast te klemmen aan takken.
2. Roofvogels hebben de tenen scherpe nagels (klauwen) om prooi mee te vangen.
3. De meeste watervogels hebben zwemvliezen tussen de tenen om snel te kunnen zwemmen.
4. Steltlopers zoeken voedsel in ondiep water. Dankzij hun lange poten met zwemvliezen tussen de tenen blijven de veren droog en zakken ze niet weg in het zand.

Slide 13 - Tekstslide

Hw opdr. 1, 2, 3, 5, 6 en 7

Slide 14 - Tekstslide